ECLI:NL:TGZCTG:2022:158 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1101
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:158 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-09-2022 |
Datum publicatie: | 15-09-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1101 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klaagster is eind 2019 een aantal keren bij de huisarts geweest met klachten van duizeligheid en nekklachten. Bij het laatste consult heeft de huisarts klaagster verwezen naar de neuroloog voor een beoordeling zonder delay. De neuroloog stelde een HNP C3-C4 met wortelcompressie links, C4-05 wortelcompressie beiderzijds en myelopathie rondom niveau C3-C4. Klaagster verwijt de huisarts dat hij haar klachten niet serieus heeft genomen en dat hij niet adequaat heeft gehandeld. Volgens klaagster heeft de huisarts haar te laat doorverwezen naar een neuroloog. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.1101 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. P.H.N. Keuning.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 10 november 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege
te
Den Haag tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 juni
2021, onder nummer D2021/2639-2020-161, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend. Nadien heeft klaagster nog enkele aanvullende stukken in het
geding gebracht.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college
van 15 augustus 2022, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van de heer D., en
de arts, bijgestaan door mr. Keuning. De zaak is over en weer toegelicht. Klaagster
heeft dat gedaan aan de hand van aantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege
heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Sinds 28 maart 2019 staat klaagster als patiënt ingeschreven bij de praktijk
van beklaagde.
2.2 Vanaf 17 november 2019 voelde klaagster zich plots misselijk en duizelig, het
leek naar eigen zeggen alsof ze dronken was en ze haar benen niet onder controle had.
Omdat deze klachten aanhielden, bezocht klaagster op 21 november 2019 het spreekuur
van beklaagde. Beklaagde noteerde ten aanzien van dit consult, voor zover van belang,
in het patiëntendossier:
“(…)
Ze loopt vrij gemakkelijk mee naar mijn spreekkamer. Bij provocatie zijn de kl. niet
opwekbaar.
Syst. RR: 160
Diast. RR: 90
Vertigosyndroom/labyrinthitis (ex. N17)
Stukje uitleg over positieduizeligheid en advies alles langzaam aan te doen. Revisie
als b.v. eind van de maand nog ze hevig.”
2.3 Op 2 december 2019 maakte klaagster, gelet op haar aanhoudende klachten, een
afspraak bij de collega van beklaagde - als een soort second opinion. Door deze collega
is ten aanzien van dit consult, voor zover van belang, in het patiëntendossier genoteerd:
“zie eerder, nog draaiduizeligheid bij snel hoofd bewegen, last nek, geen andere klachten
Kiepproef-, geen nystagmus, ADS iets ingetrokken,
Neuro gb, loopt normaal mee, inspectie gb
Syst. RR:140
Diast. RR: 70
(…)”
2.4 Op 9 december 2019 heeft klaagster op eigen initiatief een afspraak gemaakt
bij de fysiotherapeut. Ze bleef last houden van haar klachten en van de nek. Op
12 december 2019 adviseerde de fysiotherapeut om weer naar de huisarts te gaan, omdat
hij vond dat het niet goed ging met klaagster.
2.5 Op 13 december 2019 bezocht klaagster wederom het spreekuur van beklaagde.
Vanaf 14 december 2019 stond een vakantie gepland en klaagster wilde zeker weten dat
zij dit zonder bezwaar zou kunnen doen. Beklaagde hoorde via klaagster over het bezoek
aan de fysiotherapeut. Beklaagde heeft (neurologisch) onderzoek verricht. Beklaagde
noteerde ten aanzien van dit consult, voor zover van belang, in het patiëntendossier:
“Morgen vertrek tot 30 dec. met een reis naar en door E.. Evenwicht blijft erg lastig.
Was gister bij (…), de Fysio, die het niet zo vertrouwt.
Bij stil zitten geen kl. Qua verhaal duizelig tgv positieverandering.
neurol. ond. met krachttesten armen en benen.
vertelt dat rechts achter blijft bij links, maar bij aanmoediging toch gelijke kracht
li –re voor arm en been. Idem symm bij tanden laten zien en ogen dichknijpen. Spraak:
goed te verstaan.
Vertigosyndroom/labyrinthitis (ex. N17)
(…)
Beleid: ik vind het wat ver gaan om haar te adviseren haar reis te cancellen. Een
klein CVA-tje cerebellair behoort tot de mogelijkheden.
(…)”
2.6 Bij terugkeer van vakantie op 30 december 2019 heeft klaagster meteen de praktijk
van verweerder bezocht. Aangezien er die dag geen mogelijkheid weer was voor een consult,
werd een afspraak voor de volgende dag gemaakt bij beklaagde.
2.7 Op 31 december 2019 constateerde beklaagde veel meer alarm in het verhaal van
klaagster en liep klaagster met een waggelgang. Beklaagde heeft hierop direct met
de dienstdoend neuroloog in het ziekenhuis gebeld met het verzoek tot een beoordeling
zonder delay. Beklaagde noteerde ten aanzien van dit consult, voor zover van belang,
in het patiëntendossier:
“(…)
Verder: merkt op dat mascara opbrengen niet lukt. En handschrift: grote letters en
niet meer (…)
loopt met waggelgang, botst bijna tegen de muur (progressie vergeleken met wat ik
13 dec. vaststelde). Kracht armen en benen goed. Vinger-neus proef eigenlijk ook goed.
cva-tje cerebellair? Of andere neurol. probl.
Via Zorgdomein verwezen naar Neurologie (…) ziekenhuis.
(…)
Na telef. overleg met collega (…): ze mag al op 2 jan bij hem op de poli.”
2.8 Op 2 januari 2020 is klaagster in het ziekenhuis op de spoed poli gezien door
de neuroloog. Op 8 januari 2020 heeft onder andere een MRI-onderzoek van de cervicale
wervelkolom plaatsgevonden en op 15 januari 2020 een EMG-onderzoek. Het MRI-onderzoek
van de cervicale wervelkolom wees op het bestaan van een HNP C3-C4 met wortelcompressie
links, C4-C5 wortelcompressie beiderzijds en myelopathie rondom niveau C3-C4. Klaagster
werd vervolgens doorgestuurd naar de poli neurochirurgie in een ander ziekenhuis.
Op 31 januari 2020 is klaagster aldaar geopereerd (laminectomie).
3. De klacht
Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij niet serieus naar haar
klachten heeft geluisterd en niet adequaat heeft gehandeld. Beklaagde heeft klaagster
te laat doorverwezen naar een neuroloog.
Klaagster blijft met het gevoel dat zij drie keer met klachten in de praktijk is geweest
en niet is gehoord of doorgestuurd. Dit vindt klaagster kwalijk, want dit heeft grote
gevolgen voor haar gehad. Als klaagster eerder was verwezen naar een neuroloog, hadden
haar (huidige) klachten wellicht voorkomen kunnen worden, dan wel minder kunnen zijn.
Volgens klaagster heeft de chirurg in het ziekenhuis gezegd: “U was er erg laat bij”.
Klaagster is van mening dat zij door de handelwijze van beklaagde te laat is geopereerd,
waardoor zij nu last heeft van blijvend letsel. Klaagster ondervindt veel last van
zenuwpijn in haar armen, die naar eigen zeggen pas is ontstaan na de operatie.
Klaagster heeft bij repliek tot slot nog opgemerkt dat ze eind mei 2020 beklaagde
toevallig tegen het lijf liep bij de praktijk en dat hij toen geen blijk van herkenning
uitte en niets zei. Klaagster voelde zich hierdoor verdrietig en beledigd.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
Beklaagde heeft in zijn verweer – samengevat – het volgende nog aangevoerd.
Ten aanzien van het consult van 13 december 2019 wijkt de weergave van klaagster af
van die van beklaagde. Beklaagde betwist aan klaagster te hebben verteld dat ze met
een gerust hart op reis kon. Anderzijds heeft beklaagde klaagster ook niet ‘verboden’
om op reis te gaan. Beklaagde heeft klaagster uitdrukkelijk voorgehouden dat de diagnose
mogelijk anders kon zijn dan was besproken op 21 november en
2 december 2019 en hij heeft met haar een mogelijke doorverwijzing naar de neuroloog
besproken. Omdat klaagster graag op reis wilde, heeft verweerder met klaagster samen
besloten deze beslissing tot verwijzing uit te stellen. Met daarbij de duidelijke
instructie dat klaagster na haar vakantie zo snel mogelijk het spreekuur diende te
bezoeken in het geval de klachten nog aanwezig zouden zijn.
Klaagster heeft noch in de eerste twee consulten noch op 13 december 2019 het dronken
gevoel van haar benen benoemd. Pas tijdens het consult op 31 december kwam het dronken
gevoel van de benen ter sprake.
Beklaagde betreurt tot slot dat hij klaagster vijf maanden later bij een toevallige
ontmoeting in de praktijk niet had herkend. Beklaagde heeft een grote praktijk met
veel patiënten en was zich niet van die ontmoeting bewust.
5. De beoordeling
5.1 Bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen is de vraag die
beantwoord moet worden niet of dat handelen beter had gekund, maar of beklaagde ‘binnen
de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Kort gezegd;
of hij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld. Het gaat daarbij om de persoonlijke
betrokkenheid van beklaagde.
5.2 Het college is van oordeel dat deze vraag positief moet worden beantwoord.
Uit de weergave van de feiten volgt dat beklaagde klaagster van meet af aan serieus
heeft genomen en (voldoende) adequaat heeft gehandeld. Het college legt hierna uit
waarom het tot deze conclusie is gekomen.
5.3 Bij het eerste consult op 21 november 2019 heeft beklaagde medisch correct
gehandeld. Er was sprake van duizeligheidsklachten. Dat klaagster daarbij ook last
had van benen die ze niet onder controle had, blijkt niet uit het medisch dossier.
Ter zitting is door klaagster bevestigd dat beklaagde de kiepproef heeft uitgevoerd
en dat deze negatief was; naar eigen zeggen werd klaagster niet draaierig. Er zijn
geen aanwijzingen dat beklaagde niet serieus naar haar klachten heeft geluisterd.
Ook kan beklaagde niet verweten worden dat hij toen niet adequaat heeft gehandeld.
Klaagster kwam tijdens dat consult met klachten die sinds enkele dagen ervoor acuut
waren opgekomen, maar voor een verwijzing naar een neuroloog was medisch gezien op
dat moment (nog) geen noodzaak.
5.4 Op 2 december 2019 is klaagster gezien door de collega van beklaagde. Ook zij
ging, net als beklaagde, blijkens het medisch dossier uit van de werkhypothese ‘goedaardige
positieduizeligheid’. De uitgevoerde kiepproef was (weliswaar) negatief, maar bij
neurologisch onderzoek werden tijdens dit consult geen bijzonderheden geconstateerd.
5.5 De kern van de klacht betreft volgens het college het consult van
13 december 2019. Die dag komt klaagster immers voor de derde keer in korte tijd in
verband met aanhoudende klachten in de praktijk, waarbij beklaagde haar zelf voor
de tweede keer ziet.
Klaagster heeft aan beklaagde verteld dat de fysiotherapeut de situatie niet helemaal
vertrouwde. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij weleens eerder heeft meegemaakt
dat de fysiotherapeut zelf contact opnam met de huisarts als hij iets niet vertrouwde
- de fysiotherapeut zit in hetzelfde gebouw -, maar in dit geval is dat niet gebeurd.
Beklaagde heeft tijdens dit consult (neurologisch) onderzoek verricht, waarbij hij
verschillende testen heeft uitgevoerd. Klaagster meldde weliswaar krachtsverlies rechts,
maar beklaagde kon dit op dat moment zelf niet constateren. De kiepproef was nog steeds
negatief en volgens beklaagde was er geen sprake van problemen met het lopen. Dat
er tijdens dit consult door klaagster gesproken is over een ‘dronken gevoel in haar
benen’ wordt door beklaagde uitdrukkelijk betwist. Het college constateert dat dit
ook niet uit het medisch dossier blijkt.
Beklaagde heeft tijdens dit consult een andere oorzaak/diagnose overwogen (een klein
CVA-tje cerebellair) maar achtte dit - doordat hij eigenlijk geen positieve symptomen
hiervoor constateerde, zo heeft hij ter zitting verklaard - zo onwaarschijnlijk dat
hij op dat moment geen reden zag voor een (acute) verwijzing naar de neuroloog. Er
was bij beklaagde naar eigen zeggen geen ‘niet-pluis-gevoel’, waarvoor hij een specialist
(neuroloog dan wel een KNO-arts) moest consulteren. Beklaagde heeft betwist aan klaagster
te hebben verteld dat ze met een gerust hart op reis kon, anderzijds heeft beklaagde
het ook niet ‘verboden’. Verweerder heeft naar eigen zeggen met klaagster samen besloten
de beslissing tot verwijzing uit te stellen – verwijzen en op vakantie gaan was volgens
beklaagde niet een logische combinatie. Dit is niet weersproken door klaagster. Beklaagde
heeft uitdrukkelijk wel gezegd dat klaagster bij aanhoudende klachten na haar vakantie
meteen moest terugkomen.
Alles overziend is het college van oordeel dat er ook tijdens dit consult op
13 december 2019 geen aanwijzingen zijn dat beklaagde klaagster niet serieus genomen
heeft. Beklaagde kan
- gelet op de anamnese en zijn (onderzoeks-)bevindingen tijdens dit consult - geen
(tuchtrechtelijk) verwijt worden gemaakt dat hij klaagster toen niet (meteen) heeft
doorgestuurd naar de neuroloog. Dit oordeel wordt ondersteund doordat de situatie
van klaagster op 2 januari 2020 ook voor de gespecialiseerde neuroloog kennelijk niet
van dusdanige aard was dat de diagnose meteen gesteld kon worden en onmiddellijke
operatie geboden was.
5.6 Na terugkomst van vakantie is klaagster meteen de volgende dag, op
31 december 2019, weer gezien tijdens het spreekuur bij beklaagde. Er was toen duidelijk
sprake van een verslechtering van de situatie van klaagster, gelet op onder meer haar
loopproblemen. Tijdens dit consult heeft beklaagde meteen adequaat gehandeld door
ervoor te zorgen dat klaagster op de eerstvolgende werkdag (op
2 januari 2020) beoordeeld werd door een neuroloog.
Hierna was klaagster verder onder behandeling bij de neuroloog en neurochirurg en
is zij uiteindelijk op 31 januari 2020 geopereerd.
5.7 Een op zichzelf staande beoordeling van de mogelijke gevolgen die het handelen
dan wel nalaten van beklaagde voor klaagster heeft gehad - in dit geval, als klaagster
eerder was geopereerd, hadden haar huidige klachten dan voorkomen kunnen worden of
minder kunnen zijn? - behoort niet tot de taak van het college. Het college kan zich
daar dan ook niet over uitlaten.
5.8 Voor zover de klacht ook ziet op de toevallige ontmoeting tussen klaagster
en beklaagde eind mei 2020, is het college van oordeel dat het niet teruggroeten door
beklaagde geen (tuchtrechtelijk) verwijt oplevert, nu van enige opzet geen sprake
lijkt te zijn geweest.
5.9 De conclusie is dat beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen
de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening en dat hem derhalve niet kan
worden verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte
van klaagster behoorde te betrachten.
De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten
van de arts nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal
Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde
klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het
Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door
ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2022 is dat debat voortgezet.
4.2 Het beroep van klaagster strekt ertoe dat haar klacht alsnog gegrond wordt
verklaard.
4.3 De arts stelt zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld en dat het beroep van klaagster moet worden verworpen.
Beoordeling
4.4 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft niet geleid tot de
vaststelling van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste
aanleg. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in de overwegingen van het Regionaal
Tuchtcollege en neemt die over.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege voegt daar wat het consult op 13 december 2019 betreft
nog het volgende aan toe. Ook het Centraal Tuchtcollege kan niet vaststellen of tijdens
het consult op 13 december 2019 door klaagster ter sprake is gebracht dat zij een
‘dronken gevoel in de benen’ had omdat de lezingen van partijen daarover verschillen.
In ieder geval volgt dit niet uit de aantekeningen in het medisch dossier. De arts
heeft op de zitting in beroep gezegd dat hij geen herinnering meer heeft aan het consult
en dat hij is aangewezen op de aantekeningen in het medisch dossier. Omdat daarin
niets is genoteerd over “dronken gevoel in de benen” gaat hij ervan uit dat klaagster
dit toen niet heeft genoemd. Ook kan niet worden vastgesteld wat er precies is gezegd
over de daags daarop geplande vakantiereis van klaagster. Dat neemt niet weg dat er
naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen aanwijzingen zijn dat de arts
de klachten van klaagster tijdens het consult op 13 december 2019 niet serieus heeft
genomen. Gelet op de anamnese en zijn (onderzoeks-) bevindingen tijdens dit consult,
kan de arts er geen tuchtrechtelijk verwijt van worden gemaakt dat hij klaagster op
dat moment niet (direct) heeft doorverwezen naar de neuroloog, maar heeft geadviseerd
bij aanhoudende klachten na haar reis terug te komen.
4.6 Het voorgaande betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; J. Legemaate en A.S.
Gratama,
leden-juristen en M.G.M. Smid-Oostendorp en C.A. Lindeboom, leden-beroepsgenoten en
N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 14 september 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.