ECLI:NL:TGZCTG:2022:147 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1168
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:147 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-08-2022 |
Datum publicatie: | 16-08-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1168 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater. Klager was werkzaam als politieagent. In een brief van het Korps landelijke politiediensten van 2008 is vermeld dat hij in diensttijd PTSS heeft opgelopen. In het kader van een procedure om te bekijken of klager voor een IVA-uitkering in aanmerking komt heeft de verzekeringsarts van het UWV de psychiater gevraagd een rapport over klager uit te brengen. Klager is het niet eens met hoe het onderzoek is verlopen en met de in het rapport getrokken conclusies. Klager verwijt de psychiater dat hij in zijn rapport tot de conclusie is gekomen dat sprake zou zijn van overdrijving van de klachten en dat de eerder gestelde diagnoses ADD en PTSS niet bevestigd kunnen worden, dat het rapport slordig is opgesteld en dat de psychiater in het rapport gebruik heeft gemaakt van knip- en plakwerk. Het Regionaal Tuchtcollege acht de eerste twee klachtonderdelen gegrond, het derde klachtonderdeel ongegrond, legt aan de psychiater een berisping op en bepaalt dat de beslissing zal worden gepubliceerd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van de psychiater tegen deze beslissing en gelast de publicatie. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1168 van:
A., psychiater, (destijds) werkzaam te B.,
appellant, verweerder in eerste aanleg,
tegen
C., wonende te D., verweerder in beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr.
P.A. van Hecke, advocaat te Rotterdam.
1. Verloop van de procedure
C. – hierna klager – heeft op 27 januari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam
tegen A.– hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 november
2021, onder nummer A2021/2375, heeft dat college de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard,
de psychiater de maatregel van berisping opgelegd en bepaald dat de beslissing ingevolge
artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.
De psychiater is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 8 juni 2022, waar is verschenen de psychiater en mr. Van Hecke. Mr. Van Hecke
heeft op de zitting laten weten dat klager wegens persoonlijke omstandigheden niet
in staat is bij de zitting aanwezig te zijn. Mr. Van Hecke en de echtgenote van klager
zijn namens hem verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr.
Van Hecke heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die hij aan het Centraal
Tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld.
“2. Waar gaat de zaak over?
Klager is werkzaam geweest als politieagent. In de brief van het Korps landelijke
politiediensten van 31 augustus 2008 is vermeld dat klager in diensttijd PTSS heeft
opgelopen. In het kader van een procedure om te bekijken of klager voor een IVA-uitkering
in aanmerking komt heeft de verzekeringsarts van het Uvw verweerder gevraagd een rapport
over klager uit te brengen. Een IVA-uitkering is een uitkering op grond van de Wet
WIA voor die situaties dat iemand blijvend volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts
heeft verweerder een aantal vragen voorgelegd. Verweerder heeft deze vragen beantwoord.
Klager is het niet eens met hoe het onderzoek is gegaan en met de in het rapport getrokken
conclusies.
Klager is ook van opvatting dat het rapport slordig is opgesteld.
3. De klacht
1. Klager is het er niet mee eens dat verweerder in zijn rapport tot de conclusie
is gekomen dat sprake zou zijn van symptoomaggravatie (overdrijving van de klachten)
en dat de eerder gestelde diagnoses Attention Deficit Disorder (hierna: ADD) en posttraumatische
stressstoornis (hierna: PTSS) niet bevestigd kunnen worden. Klager begrijpt niet hoe
verweerder op basis van een telefoongesprek tot een andere diagnose heeft kunnen komen
dan de artsen – waaronder experts op het gebied van PTSS - die hem eerder hebben onderzocht.
2. Klager vindt ook dat verweerder het rapport slordig heeft opgesteld. Zo heeft
verweerder onder andere vermeld dat legitimatie heeft plaatsgevonden en dat hij heeft
gezien dat klager een goed verzorgde man is die oogt conform zijn kalenderleeftijd.
Dit terwijl het gesprek telefonisch heeft plaatsgevonden.
3. Verder heeft verweerder zich volgens klager schuldig gemaakt aan knip- en plakwerk.
Klager heeft gewezen op een eerdere (geanonimiseerde) uitspraak van het college waarin
dezelfde tekstblokken voorkomen als verweerder in zijn rapport heeft gebruikt.
3. Het verweer
Verweerder is het niet eens met klager. Hij heeft het college er ter zitting op gewezen
dat hij als onderzoeker een neutrale positie heeft. Vanuit die positie moet hij op
basis van de beschikbare gegevens en het eigen onderzoek tot een goed onderbouwde
diagnose komen. Zijn diagnose kan dan ook afwijken van een eerdere diagnose.
Verweerder heeft het conceptrapport aan klager voorgelegd en de opmerkingen van klager
in het rapport verwerkt. Verweerder heeft het college er ter zitting ook op gewezen
dat naast het telefonisch gehouden gesprek met klager nog twee onderzoeken met beeldverbinding
hebben plaatsgevonden. Klager heeft zowel een psychologisch als een neuropsychologisch
onderzoek ondergaan. De observaties gedaan in die onderzoeken zoals neergelegd in
de naar aanleiding van die onderzoeken uitgebrachte rapporten, heeft hij bij zijn
oordeelsvorming betrokken.
Van plak- en knipwerk is volgens verweerder geen sprake. Er is geen letter van het
rapport over klager uit een ander onderzoek gekopieerd. Er wordt gewerkt volgens eenzelfde
methode en terminologie waardoor teksten overeenkomsten vertonen. Het gaat echter
steeds om de inhoudelijke argumenten die in elk geval weer anders zijn.
Wat vindt het college van de klacht en het verweer?
Het college acht de klachten (deels) gegrond. Het college licht dit als volgt toe:
4.1. Een verzekeringsarts van het Uvw heeft verweerder een aantal vragen voorgelegd.
De beantwoording van de vragen is van belang om het recht van klager op een IVA-uitkering
vast te stellen. Verweerder heeft deze vragen beantwoord in een medisch-specialistisch
deskundigenrapport. Op het uitbrengen van zo’n rapport is de Richtlijn Medisch Specialistische
Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk Verband (hierna: Richtlijn) van toepassing.
In de Richtlijn is neergelegd hoe een goed rapport tot stand komt en welke voorwaarden
worden gesteld aan een goed rapport. In de toelichting op de Richtlijn is dit omschreven
als: “wat binnen de beroepsgroep als “state of the art” geldt”. In de Richtlijn is
onder het kopje “Eisen waaraan een medisch-specialistische rapportage moet voldoen”
opgenomen dat in de Richtlijn expliciet rekening is gehouden met de door het Centraal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg ontwikkelde criteria ter beoordeling van medische
rapportages. Om die reden toetst het college het deskundigenrapport aan de criteria
uit die Richtlijn.
4.2. De Richtlijn gaat blijkens Hoofdstuk 6 “De onderzoeksetting” uit van een onderzoek
waarin de rapporteur en de onderzochte zich in één ruimte bevinden. Het uitgangspunt
in de Richtlijn is dat het onderzoek bij de rapporteur geschiedt (zie punt 6.1) –.
Het kan echter gewenst of noodzakelijk zijn de onderzochte in zijn woning te onderzoeken
(zie punt 6.2) –. In de Richtlijn staat verder vermeld dat het noodzakelijk is dat
de rapporteur betrokkene persoonlijk hoort en onderzoekt. Dit betekent echter niet
dat, gelet op de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door de Coronapandemie, een
onderzoek op een andere manier waarbij de rapporteur en onderzochte niet in één ruimte
zijn nimmer tot de mogelijkheden zal behoren. Bijzondere omstandigheden moeten soms
leiden tot bijzondere oplossingen. Wel moet zo’n wijze van onderzoek naar de opvatting
van de beroepsgroep tot een goed resultaat kunnen leiden.
4.3. In dit geval was het de bedoeling dat het onderzoek via een beeldverbinding zou
plaatsvinden. Die beeldverbinding kwam niet tot stand. Het onderzoek door verweerder
heeft per telefoon plaatsgevonden. Het college is van opvatting dat een telefoongesprek
geen verantwoord middel is om een psychiatrisch onderzoek te doen. Om een goed psychiatrisch
onderzoek te kunnen doen moet de onderzoeker op zijn minst de onderzochte en diens
reacties op vragen kunnen zien. Het niet kunnen zien van klager en de wijze waarop
hij reageert kan in het kader van een onderzoek als het onderhavige niet worden gecompenseerd
door de observaties van twee psychologen tijdens twee andere onderzoeken die eerder
plaatsvonden dan het psychiatrisch onderzoek.
4.4. De resultaten van het door verweerder verrichte onderzoek wijken sterk af van
de resultaten van eerdere en ook recente onderzoeken door experts op het gebied van
traumabehandeling, waarbij bij klager de diagnoses ADD en PTSS zijn gesteld. Verweerder
heeft er terecht op gewezen dat hij als onafhankelijk rapporteur die eerder gestelde
diagnoses niet hoeft te volgen. Het niet volgen van een eerder gestelde diagnose kan
echter naar vaste rechtspraak van het college slechts als op basis van voldoende onderzoek
daar goede redenen voor zijn. Een onderzoek via de telefoon is daarvoor onvoldoende.
Nu verweerder na het telefonische onderzoek aanleiding zag de eerdere diagnoses niet
over te nemen had hij klager moeten uitnodigen voor een (online) vervolggesprek. Daarbij
komt dat de speciële anamnese voor PTSS niet volledig is uitgevraagd. Verweerder heeft
zich voor de diagnostiek uitsluitend gebaseerd op wat klager zelf vermeldde.
4.5. Het verrichte onderzoek is ook om andere reden dan hiervoor al vermeld niet voldoende
zorgvuldig uitgevoerd. Verweerder hecht in zijn interpretatie van het onderzoek groot
belang aan een betrekkelijk hoge score op een symptoomvalidatietest (SIMS). Hij ziet
hierin een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie, mede ook omdat de klachten in
het psychiatrisch onderzoek nergens leiden tot merkbare problemen. Deze redenring
is niet goed te volgen, omdat het psychiatrisch onderzoek beperkt is gebleven tot
een telefoongesprek. Overigens is een verschil tussen subjectieve klachtbeleving en
objectiveerbare beperkingen bij PTSS geenszins uitzonderlijk en niet noodzakelijkerwijs
te duiden als symptoomaggravatie. Verder is de validiteit van symptoomvalidatietests
omstreden en is het bijvoorbeeld niet bekend in hoeverre PTSS-klachten de score kunnen
beïnvloeden. De basispsycholoog (neuropsycholoog) en klinisch psycholoog hebben een
meer genuanceerd standpunt ingenomen over de symptoomvaliditeit van klager. Zo is
vermeld dat sprake kan zijn van onopzettelijk onderpresteren, zoals bijvoorbeeld in
het kader van psychiatrische problematiek. Zij wijzen erop dat het vaststellen van
de symptoomvaliditeit buiten hun deskundigheid valt en alleen is te beantwoorden op
basis van het klinisch beeld en met name het dagverhaal en het psychiatrisch onderzoek.
In zo’n situatie had verweerder zelf een oordeel moeten vormen over de symptoomvaliditeit
en de gevolgen die hieraan verbonden moeten worden. Dat heeft verweerder niet gedaan.
Het dagverhaal is in de overwegingen van verweerder niet navolgbaar betrokken, het
psychiatrisch onderzoek is enkel telefonisch uitgevoerd, en er zijn geen nadere overwegingen
hoe de vermeende aggravatie en onderprestatie, mede ook in het licht van de behandelgeschiedenis,
moet worden geduid. Verweerder is er in zijn rapport zonder goede motivering vanuit
gegaan dat klager zondermeer (dat wil zeggen onafhankelijk van het klachtenpatroon
en de onderzoekssetting) aggraveert en onderpresteert en heeft om die reden de diagnosen
PTSS en ADD niet kunnen bevestigen.
4.6. Afgezet tegen de eisen zoals deze zijn opgenomen in de Richtlijn voldoet het
rapport van verweerder niet aan de eis van het hanteren van een algemeen aanvaarde
onderzoeksmethode, de eis van toetsbaarheid en de eis van consistentie. Het doen van
een psychiatrisch onderzoek via enkel een telefoonverbinding is binnen de psychiatrie
geen algemeen aanvaarde onderzoeksmethode. De eis van toetsbaarheid houdt in dat constateringen
aantoonbaar op feiten berusten, zodat een ander op basis daarvan tot eenzelfde constatering
kan komen, dan wel die constatering kan verwerpen. Het rapport bevat niet de voor
een psychiatrische beoordeling noodzakelijke gegevens. Het gevolg hiervan is dat het
rapport ook niet voldoet aan de eis van consistentie. Deze eis houdt in dat de gerapporteerde
feiten, constateringen en overwegingen op een logische en inzichtelijke wijze voeren
tot de conclusies.
4.7. De door verweerder ter zitting naar voren gebrachte omstandigheid dat hij van
de organisatie waarbij hij werkt slechts drie á vier uren ter beschikking krijgt om
het onderzoek te verrichten en het rapport uit te brengen – wat daar ook van zij –
leidt het college niet tot een ander oordeel. Het college volstaat ermee op te merken
dat de tijdbesteding van een rapporteur afhankelijk is van hoe ingewikkeld en uitgebreid
de voorgelegde vraag is, het noodzakelijk onderzoek en de achterliggende feiten en
omstandigheden. Zo’n rapport heeft voor de onderzochte veelal grote consequenties.
Een algemene maximale tijdbesteding waarbinnen zo’n rapport moet worden uitgevoerd
past niet in dit kader.
4.8. De klacht voor zover die ziet op het gebruik van tekstblokken (klachtonderdeel
3) slaagt niet. Dat vaste zinsconstructies worden gebruikt ter beschrijving van ziektebeelden
is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De slordigheden in het rapport (klachtonderdeel
2) zijn mede het gevolg van de hiervoor onder 4.6 besproken verkeerde wijze van onderzoek.
De klachten daarover zijn daarmee eveneens gegrond. Zij behoeven geen aparte bespreking.
Het college merkt nog op dat slordigheden de overtuigingskracht van een rapport aantasten.
4.9. Al met al leidt hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat verweerder
voor wat betreft hetgeen onder 4.6 is weergegeven niet heeft gehandeld, zoals van
een medisch specialistisch rapporteur mag worden verwacht. Verweerder heeft aldus
gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg aan klager had moeten geven. Hierbij past
het opleggen van na te melden maatregel.
4.10. Het college overweegt met betrekking tot de op te leggen maatregel als volgt.
Het rapport – waarvan voor klager veel afhangt – is niet gebaseerd op zorgvuldig en
state of the art psychiatrisch onderzoek. Het rapport voldoet op meerdere punten niet
aan de Richtlijn en wat van een zorgvuldig opererend beroepsbeoefenaar verwacht mag
worden. Verweerder is ook eerder op de wijze waarop hij zijn werkzaamheden uitvoert
aangesproken door het tuchtcollege. Het college heeft in deze zaak gelet op de afwerende
wijze waarop hij de vragen van het college heeft beantwoord twijfel over het antwoord
op de vraag of verweerder de ernst en gevolgen van zijn handelen voldoende doorziet
en zijn werkwijze aanpast aan hetgeen in de Richtlijn is voorgeschreven. Het college
is alles afwegende van oordeel dat in dit geval nog met een berisping kan worden volstaan,
maar dat indien verweerder zijn werkwijze niet wijzigt hij in een volgend geval een
zwaardere maatregel zou kunnen krijgen.
4.11. Het college acht het verder in het algemeen belang dat de beslissing bekend
wordt gemaakt zoals staat onder 5. ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. “Waar gaat de zaak over?” van de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege. Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de eerste twee klachtonderdelen gegrond verklaard,
de klacht voor het overige ongegrond verklaard en aan de psychiater de maatregel van
berisping opgelegd. De psychiater is het niet eens met die beslissing. Hij heeft vier
beroepsgronden aangevoerd die met name zijn gericht tegen overwegingen 4.5 en 4.6
van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep heeft tot doel dat de eerste twee klachtonderdelen
alsnog ongegrond worden verklaard en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
wordt vernietigd.
4.2 Klager heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij is van mening dat het
beroep van de psychiater moet worden verworpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege moet worden bevestigd.
Inhoudelijke beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de
eerste twee klachtonderdelen terecht gegrond heeft verklaard. De conclusie zal zijn
dat het beroep van de psychiater wordt verworpen en de maatregel van berisping blijft
staan. Het Centraal Tuchtcollege ligt dat hieronder nader toe.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de door klager
aan het Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover
bij dat tuchtcollege schriftelijk en mondeling hebben gevoerd. Het door het Regionaal
Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In
beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij heeft
ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde
feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de zitting
op 8 juni 2022 is dat debat voortgezet.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege is - na kennisneming van alle stukken en na de mondelinge
behandeling op de zitting - bij de bespreking van de zaak in raadkamer niet gekomen
tot een andere vaststelling van de feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen
gekomen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is evenals
het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater niet heeft gehandeld zoals
van een medisch specialistisch rapporteur mag worden verwacht. Het verrichtte onderzoek
is niet voldoende zorgvuldig uitgevoerd en het rapport voldoet niet aan de daaraan
te stellen eisen. Het Centraal Tuchtcollege neemt over dat wat het Regionaal Tuchtcollege
daarover in de beslissing in de overwegingen 4.1 tot en met 4.11 onder “Wat vindt
het college van de klacht en het verweer?” heeft overwogen.
4.6 In aanvulling op overweging 4.5 van het Regionaal Tuchtcollege merkt het Centraal
Tuchtcollege nog het volgende op. Ook in beroep heeft de psychiater er blijk van gegeven
in zijn interpretatie van het onderzoek groot belang te hechten aan een hoge score
op een symptoomvalidatietest (SIMS). Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan op te merken
dat indien een onderzoeker op een dergelijke manier gebruikt maakt van een SIMS score,
de persoon die wordt onderzocht ook daadwerkelijk moet worden gezien door de onderzoeker.
Voor het verrichten van goede diagnostiek, met name in het geval van PTSS, is het
van belang om de onderzochte in persoon te zien, zodat bepaalde reacties op vragen,
alsmede andere vegetatieve verschijnselen kunnen worden opgemerkt en meegenomen in
het onderzoek. Nu de SIMS score bij klager en de conclusies van de psychiater sterk
in contrast stonden met eerdere diagnostiek, had het in de rede gelegen om een nieuwe
afspraak met klager te maken en niet te volstaan met enkel een telefoongesprek. Ook
al duurde het ene gesprek dat de psychiater met klager voerde vijf kwartier zoals
de psychiater betoogt, alleen een telefoongesprek is naar het oordeel van het Centraal
Tuchtcollege geen verantwoord middel om een diagnose te stellen of eerdere diagnoses
uit te sluiten.
Conclusie en hoogte van de maatregel
4.7 De conclusie van het voorgaande is dat het Regionaal Tuchtcollege de eerste
twee klachtonderdelen terecht gegrond heeft verklaard. Het beroep van de psychiater
zal worden verworpen. Wat betreft de hoogte van de maatregel merkt het Centraal Tuchtcollege
het volgende op. Ook het Centraal Tuchtcollege heeft na de zitting in beroep twijfels
over het antwoord op de vraag of de psychiater de ernst en gevolgen van zijn handelen
voldoende inziet en zijn werkwijze aanpast aan hetgeen in de Richtlijn is voorgeschreven.
Gelet op onder meer dit gebrek aan inzicht in het onjuiste van zijn handelen en het
gebrek aan vertrouwen dat hierdoor is ontstaan, alsmede op de eerdere tuchtrechtelijke
veroordeling, heeft het Centraal Tuchtcollege overwogen de psychiater een zwaardere
maatregel op te leggen. Alles overziend kan in dit geval nog met een berisping worden
volstaan.
Publicatie van de beslissing
4.8 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het algemeen belang gediend is met de
publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt bekend gemaakt
zoals in het dictum staat vermeld.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie, ‘Medisch Contact’ en ‘Tijdschrift voor Psychiatrie’
met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
L.F. Gerretsen-Visser en E.J. van Sandick, leden-juristen en J.J. de Jong en E.J.
Stevelmans, leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.