ECLI:NL:TGZCTG:2022:145 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1166

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:145
Datum uitspraak: 15-08-2022
Datum publicatie: 15-08-2022
Zaaknummer(s): C2021/1166
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager is ambtenaar en heeft bezwaar gemaakt tegen zijn ontslag. De bezwaarcommissie heeft klager in het gelijk gesteld en, omdat klager op grond van het toen geldende ambtenarenrecht niet ontslagen had mogen worden zonder onderzoek te verrichten naar de vraag of de ongeschiktheid een medische oorzaak had. De aangeklaagde psychiater heeft in opdracht van de werkgever een psychiatrische expertiserapportage opgesteld. Klager verwijt de psychiater in dat verband onder meer dat de rapportage op onvolledige en op onjuiste informatie is gebaseerd (klachtonderdeel 3), dat de psychiater heeft nagelaten klager te wijzen op het blokkeringsrecht (klachtonderdeel 4) en dat de psychiater de opmerkingen van klager op de conceptrapportage niet heeft verwerkt in/als bijlage heeft gehecht aan de definitieve rapportage (klachtonderdeel 5). Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 3 gegrond verklaard en ter zake daarvan aan de psychiater de maatregel van berisping opgelegd. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. De psychiater heeft beroep ingesteld tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 3 en de opgelegde maatregel. Klager heeft incidenteel beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 4 en 5. Het Centraal Tuchtcollege komt net als het Regionaal Tuchtcollege tot gegrondverklaring van klachtonderdeel 3 en ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 4 en 5. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing in eerste aanleg voor zover daarin de maatregel van berisping is opgelegd, en legt aan de psychiater de maatregel van waarschuwing op.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1166 van:
A., psychiater, werkzaam te B., appellante, verweerster in het incidenteel beroep, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. R.J. Peet, 
tegen
C., wonende te D., verweerder in beroep, incidenteel appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde: mr. P. Leemans.
1.    Verloop van de procedure
C. - hierna klager - heeft op 10 februari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 
9 november 2021, onder nummer A2021/2271, heeft dat College klachtonderdeel 3 gegrond verklaard, ter zake daarvan aan de psychiater de maatregel van berisping opgelegd, en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. De psychiater is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend en daarbij tevens incidenteel beroep ingesteld. De psychiater heeft vervolgens een verweerschrift in het incidenteel beroep ingediend. 
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 juli 2022, waar zijn verschenen de psychiater, bijgestaan door 
mr. R.J. Peet, en klager, bijgestaan door mr. P. Leemans. De zaak is over en weer toegelicht. Mrs. Peet en Leemans hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege hebben overgelegd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. Waar gaat de zaak over?
Klager was vanaf januari 2012 tot 18 mei 2016 werkzaam als Senior Adviseur Bedrijfsvoering bij het E.. Als gevolg van ziekten is klager in de periode september 2012 tot en met januari 2015 twee langere periodes arbeidsongeschikt geweest. In de zomer van 2014 heeft er een arbeidspsychologisch onderzoek plaatsgevonden onder andere om te kijken hoe het met de mentale- en psychische belastbaarheid van klager was gesteld. Een conclusie van dit onderzoek was dat er bij klager sprake was van een matig ernstige depressieve stemmingsstoornis. Hiervoor is hij toen behandeld met medicatie. Vanaf februari 2015 was klager weer volledig arbeidsgeschikt. Tussen klager en zijn leidinggevende bestond al langere tijd verschil van mening over het functioneren van klager. Op 18 mei 2016 is klager ontslagen wegens ongeschiktheid voor de functie van Senior Adviseur Bedrijfsvoering. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat klager vond dat hij onderzocht had moeten worden op medische beperkingen die van invloed waren op de uitvoering van zijn werkzaamheden. Volgens het toen geldende ambtenarenrecht kon een ambtenaar in die tijd niet worden ontslagen vanwege onbekwaamheid en ongeschiktheid als dit een gevolg was van ziels- of lichaamsgebreken. Dit wil zeggen een lichamelijk of psychische ziekte of beperking of een vermoeden daarvan. De bezwaarcommissie stelde klager in het gelijk. De commissie vond dat klager niet ontslagen had mogen worden zonder onderzoek of de ongeschiktheid een medische oorzaak had. Vervolgens heeft verweerster, die werkzaam is bij F., op verzoek van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel van het G. (hierna: opdrachtgever) klager onderzocht en een Psychiatrisch Expertiserapportage opgesteld (hierna: rapport of rapportage). Het psychiatrisch onderzoek heeft op 21 april 2017 plaatsgevonden en op 
6 juni 2017 was het rapport klaar.
3. De klacht
1.    Klager vindt dat hij door verweerster is misleid over de onderzoeksvragen;
2.    Ook is klager van mening dat verweerster vragen heeft beantwoord op het gebied van arbeidspsychologie. Dit is niet haar deskundigheid. Hierdoor is ze buiten haar deskundigheidsgebied getreden; 
3.      Daarnaast verwijt hij verweerster dat de rapportage op onvolledige en op onjuiste informatie is gebaseerd omdat zij geen navraag heeft gedaan bij zijn huisartsen reumatoloog en evenmin informatie heeft ingewonnen bij de onderzoekers van het Arbeidspsychologisch Advies (hierna: APA) die een arbeidspsychologisch onderzoek hebben verricht in 2014;
4.     Klager is verder van oordeel dat verweerster hem op het blokkeringsrecht had moeten wijzen. Dit heeft verweerster niet gedaan;
5.    Bovendien heeft verweerster klagers opmerkingen en voorstellen op het conceptrapport niet verwerkt in het definitieve rapport of toegevoegd als bijlage aan de eindrapportage. Zij heeft de rapportage zonder bijlage met de correcties naar de bedrijfsarts verstuurd;
6.    Tot slot klaagt klager dat verweerster tijdens het verrichten van het onderzoek en ook daarvoor zakelijke relaties had met de opdrachtgever waardoor schijn van partijdigheid is ontstaan. Hierdoor kan klager er niet vanuit gaan dat de beoordeling onbevooroordeeld en onafhankelijk is gebeurd.         
    3. Het verweer 
Verweerster is het niet eens met klager. Zij geeft aan dat klager uitgebreid is geïnformeerd over de reden van het onderzoek, zijn rechten en de neutrale en onafhankelijke positie van haar als onderzoeker ten aanzien van de opdrachtgever. Tussen verweerster en klager is nooit discussie geweest over de onderzoeksvragen. Verweerster vindt dat de rapportage aan de vereisten voldoet voor medisch-specialistische rapportage. Ze is tijdens het onderzoek binnen haar deskundigheidsgebied van psychiater gebleven. Ze heeft informatie opgevraagd bij de enige behandelaar van klager, H.. Voor haar onderzoek vond ze het niet nodig om ook informatie op te vragen bij anders zorgverleners, zoals de huisarts of reumatoloog. De klachten die klager had wezen volgens verweerster wel op depressieve klachten als gevolg van pesterijen op het werk, maar niet op een depressieve stoornis. Het verschil tussen depressieve klachten en een depressieve stoornis zijn volgens verweerster de ernst en proportionaliteit van de klachten. Verweerster geeft toe dat zij klager niet op zijn blokkeringsrecht – het recht om het delen van de rapportage met derden, zoals de opdrachtgever tegen te houden - heeft gewezen. Dat hoefde zij ook niet omdat hij dat recht niet had. Volgens de wet geldt dit recht niet als het onderzoek wordt verricht in verband met een bestaande arbeidsverhouding. Verweerster heeft anders dan klager zegt de correcties wel verwerkt in de definitieve rapportage. Het meesturen naar de bedrijfsarts van een bijlage met klagers correcties vond verweerster mede daarom niet nodig.
Wat vindt het college van de klacht en het verweer? 
Het college is van oordeel dat onderdeel 3 van de klacht gegrond is. Daarmee is de klacht deels gegrond. Het college licht dit als volgt toe:
Klachtonderdeel 1: misleiding ten aanzien van de onderzoeksvragen
4.1.  Het Expertisecentrum Organisatie en Personeel van het G. heeft verweerster een aantal (onderzoeks)vragen voorgelegd. Om deze vragen te kunnen beantwoorden heeft verweerster een psychiatrisch onderzoek verricht. Het onderzoek moest een antwoord geven op de vraag of bij klager in de periode 2012-2016 sprake was van een diagnose en of (lichamelijke en/of psychische) beperkingen en of deze diagnoses of beperkingen mogelijk van invloed waren op het functioneren van klager. Ook wilde de opdrachtgever weten of op de datum van het ontslag sprake was van een diagnose en (lichamelijke en/of psychische) beperkingen bij klager. Tijdens het onderzoek heeft verweerster klager uitgelegd wat het doel en de procedure van het onderzoek waren, wat zijn rechten zijn en uitgelegd dat zij een onafhankelijke positie had en heeft ten opzichte van de opdrachtgever. Het college is het eens met verweerster dat het aan de opdrachtgever was om de onderzoeksvragen af te stemmen met klager en om hem voor te lichten over wat de gevolgen van de uitkomst van het onderzoek voor klager zouden kunnen zijn. Als dat al onvoldoende is gebeurd kan klager haar dat niet verwijten. Dit heeft klager ook erkend tijdens het mondelinge vooronderzoek. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.   
Klachtonderdeel 2: getreden buiten het deskundigheidsgebied
4.2. Verweerster heeft de onderzoeksvragen beantwoord in een psychiatrisch expertiserapportage. Dat is een medisch-specialistisch deskundigenrapport. Op het uitbrengen van zo’n rapport is de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk Verband (hierna: Richtlijn) van toepassing. In de Richtlijn is neergelegd aan welke voorwaarden het rapport moet voldoen. In de toelichting op de Richtlijn is dit omschreven als: “wat binnen de beroepsgroep als “state of the art” geldt”. In de Richtlijn is onder het kopje “Eisen waaraan een medisch-specialistische rapportage moet voldoen” opgenomen dat in de Richtlijn expliciet rekening is gehouden met de door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg ontwikkelde criteria ter beoordeling van medische rapportages. Het college zal het rapport en dan ook toetsen aan die Richtlijn.
4.3. Een medisch-specialistisch rapport moet onder andere voldoen aan de eisen van deskundigheid (punt 2.1.1), de eis van toetsbaarheid (punt 2.1.3) en de eis van consistentie (punt 2.1.5). Uit de stukken die het college tot zijn beschikking heeft, waaronder de rapportage en hetgeen is besproken tijdens de zitting, blijkt dat verweerster bij het opstellen van het psychiatrisch rapport is gebleven binnen haar deskundigheidsgebied als psychiater. Het tweede klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 3: rapportage gebaseerd op onvolledige en onjuiste informatie
4.4.  De eis van toetsbaarheid en consistentie brengt volgens de richtlijn een zwaardere motiveringsplicht met zich mee als de onderzoeker (rapporteur) afwijkt van meningen, conclusies of (eerder gestelde) diagnoses (punten 2.2.6 en 2.2.7). Van de onderzoeker wordt verwacht dat hij/zij de stukken uit het beschikbare dossier meeweegt bij de beantwoording van de onderzoeksvragen. Indien de beantwoording afwijkt of niet past bij eerder gestelde diagnoses en/of onderzoeken dan moet de onderzoeker in het rapport beschrijven en beargumenteren waarom zijn/haar mening afwijkt.
Als die afwijking op basis van de stukken uit het dossier niet goed kan worden uitgelegd dan dient de onderzoeker contact op te nemen met de onderzoeker of behandelaar die een andere diagnose stelde. De uitkomst van dit overleg moet worden vermeld in het rapport. De onderzoeksvragen die verweerster moest beantwoorden betroffen niet alleen de huidige psychische- en lichamelijke gezondheid van klager en de mogelijke beperkingen ten aanzien van zijn functioneren, maar ook welke diagnoses en beperkingen uit het verleden (periode 2012-2016) bekend waren. Dit betekent dat verweerster op basis van de relevante informatie en objectiveerbare feiten uit de periode 2012-2016 zich een oordeel moest vormen over klagers lichamelijke en psychische gezondheid. Verweerster kon naar het oordeel van het college daar alleen een goed onderbouwd oordeel over geven door ook inhoudelijk op de hoogte te zijn van het onderzoek van het APA uit 2014. Hier was des temeer reden voor nu klagers behandelaar van 2012-2017 de diagnose matige depressie stelde, klager daarvoor behandelde en deze behandeling resultaat had. Verweerster onderbouwt in haar psychiatrisch expertiserapportage niet waarom zij de eerder gestelde diagnose uit het rapport (matige, ernstige depressie) en van de behandelaar verwerpt (niet overneemt). Dit terwijl zij in haar rapport bij de anamnese wel de symptomen van een depressie beschrijft. Zij duidt de symptomen echter als een reactie op een stressvolle werksituatie. Uit de stukken, en ook tijdens de zitting, wordt niet duidelijk waarop zij dit oordeel baseert. Ook had verweerster contact moeten opnemen met de behandelaar, nu zij terugkijkend tot een andere conclusie komt. Dit heeft ze niet gedaan. Hierdoor is zij niet goed onderbouwd afgeweken van de eerder gestelde diagnose en conclusies over het functioneren van klager. Met als gevolg dat het rapport niet voldoet aan de eisen van toetsbaarheid en consistentie van de Richtlijn. De gerapporteerde feiten, constateringen en overwegingen leiden niet logisch en inzichtelijk naar de conclusie van het rapport. De conclusies in het rapport zijn getrokken op onvolledige gegevens en onjuiste veronderstellingen. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel 4: niet gewezen op blokkeringsrecht
4.5. Het klachtonderdeel over het blokkeringsrecht is ongegrond. Het blokkeringsrecht is hier niet van toepassing. Het besluit dat heeft geleid tot het rapport van verweerster slaat terug op een bestaande arbeidsverhouding. Het rapport heeft immers tot doel het vaststellen of de bestaande arbeidsverhouding beëindigd mag worden en dus of klager ontslagen mag worden. In dergelijke situaties bestaat er op basis van de huidige wet geen mogelijkheid voor klager om te besluiten het rapport niet te delen met derden, zoals de opdrachtgever. (art. 7:446, lid 4 BW en art. 7:464, lid 2, sub b BW).
Klachtonderdeel 5: niet respecteren correctierecht
4.6. Klager en verweerster verschillen van mening met elkaar over het feit of de correcties van klager op het conceptrapport zijn verwerkt in het definitieve rapport dat is verstuurd naar de opdrachtgever. Geen van beide partijen heeft het stuk met de opmerkingen van klager overgelegd. Het stuk waarnaar klager ter zitting heeft verwezen bevat deze opmerkingen niet. Hierbij is het het woord van klager tegen het woord van verweerster. Het college heeft feitelijk niet kunnen vaststellen dat de correcties van klager op de conceptrapportage niet zijn verwerkt in het definitieve rapport. De klacht is om die reden ongegrond.
Klachtonderdeel 6: schijn van partijdigheid
4.7. Ook het zesde klachtonderdeel is ongegrond omdat het feitelijke grondslag mist. Dit wil zeggen dat het college geen bewijzen of aanwijzingen heeft dat verweerster partijdig is en dus haar onderzoek niet onafhankelijk en onbevooroordeeld heeft kunnen uitvoeren. 
4.8. Al met al leidt hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat verweerster voor wat betreft hetgeen onder 4.4 is weergegeven niet heeft gehandeld, zoals van een medisch specialistische rapporteur mag worden verwacht. Verweerster heeft aldus gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg aan klager had moeten geven. Hierbij past het opleggen een maatregel.
4.9. Het college overweegt met betrekking tot de op te leggen maatregel als volgt. Het rapport voldoet niet aan de Richtlijn. Verweerster is ook eerder op de wijze waarop zij haar werkzaamheden uitvoert aangesproken. Het college heeft twijfel over het antwoord op de vraag of verweerster haar werkwijze aanpast aan hetgeen in de Richtlijn is voorgeschreven. Tijdens de zitting kon verweerster onvoldoende reflecteren op haar eigen handelen. Het college is alles afwegende van oordeel dat in dit geval een berisping en publicatie van de maatregel passend is.
4.10. Het college acht het in het algemeen belang dat de beslissing zodra zij onherroepelijk is (er binnen de termijn geen hoger beroep is ingesteld of in hoger beroep is beslist) bekend wordt gemaakt zoals staat onder 5.”. 
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. Waar gaat de zaak over?” zijn weergegeven.
4.    Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1    In beroep is de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen/nalaten van de psychiater en het daartegen door de psychiater gevoerde verweer nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juli 2022 is dat debat voortgezet. 
4.2    De psychiater heeft beroep ingesteld omdat zij zich niet kan vinden in de gegrondverklaring van klachtonderdeel 3. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen en de klacht alsnog in zijn geheel ongegrond te verklaren. Subsidiair wordt verzocht om het opleggen van een maatregel achterwege te laten dan wel om het opleggen van een lichtere maatregel dan de maatregel van berisping. 
4.3    Klager heeft incidenteel beroep ingesteld omdat hij van mening is dat de
klachtonderdelen 4 en 5 alsnog gegrond moeten worden verklaard.  
4.4    Gelet op het voorgaande zal het Centraal Tuchtcollege zich uitlaten over de klachtonderdelen 3, 4 en 5. De klachtonderdelen 1, 2 en 6 zijn in beroep niet aan de orde. 
Beoordeling van klachtonderdeel 3
4.5    Net als het Regionaal Tuchtcollege zal het Centraal Tuchtcollege de door de psychiater opgemaakte rapportage toetsen aan de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage in Bestuurs- en Civielrechtelijk Verband. Voor de beoordeling van klachtonderdeel 3 zijn de volgende passages uit die richtlijn relevant.
“Een medisch-specialistisch deskundigenrapport beantwoordt tenminste aan de volgende basis eisen.
(..)
De eis van toetsbaarheid. Deze eis houdt in dat constateringen aantoonbaar op feiten berusten, zodat een ander op basis daarvan tot dezelfde constatering kan komen (‘repliceerbaarheid’) dan wel die constatering kan verwerpen (‘falsificeerbaarheid’). Om die reden vermeldt de expert de bronnen, waarop zijn conclusies berusten. Daaronder vallen ook eventueel geraadpleegde personen of gebruikte literatuur. 
(..)
De eis van consistentie. De gerapporteerde feiten, constateringen en overwegingen moeten op een logische en inzichtelijke wijze voeren tot de conclusies, waarop de antwoorden gebaseerd zijn. Dit betekent onder meer dat de expert geen relevante zaken weglaat of zijn conclusies op onvolledige gegevens of onjuiste feiten of op veronderstellingen baseert. 
(..)
Op grond van de bovenstaande uitgangspunten kunnen de volgende afgeleide eisen worden geformuleerd. 
(..)
Uit het rapport blijkt dat van de meegestuurde gegevens kennis werd genomen.
Omdat de rechtbank of partijen zelf ook beschikken over de meegestuurde gegevens,
is het niet noodzakelijke deze alle samen te vatten. Wel bespreekt de expert expliciet
welke gegevens uit het dossier hij heeft meegewogen bij zijn beoordeling van de casus. Indien in de stukken meningen, conclusies of diagnoses zijn vermeld die niet
passen bij de beschouwing van de rapporteur, dan dient hij dat in zijn rapport te signaleren en moet hij in zijn beschouwing beargumenteren waarom zijn opinie afwijkt van die van de zorgverlener of onderzoeker in kwestie. Wanneer dat op basis van de stukken mogelijk is, is het niet noodzakelijk dat hij daarover nog apart contact opneemt met degenen die de betrokkene eerder hebben onderzocht of behandeld. Als
de afwijking op basis van de stukken niet goed kan worden uitgelegd, kan de expert
over die afwijking contact opnemen met de desbetreffende onderzoeker of behandelaar, wanneer dat tot opheldering zou kunnen leiden. Hij vermeldt de uitkomst van dat overleg dan in zijn rapport.”.
4.6    De psychiater heeft onderzoek verricht in het voorjaar van 2017. De vragen die zij moest beantwoorden betroffen niet alleen de psychische en lichamelijke gezondheid van klager op dat moment. Haar werd met name gevraagd welke (psychische) beperkingen dan wel klachten klager had in de periode van 2012-2016, welke diagnose daaraan kan worden verbonden en of die beperkingen of klachten zijn te duiden als een objectiveerbare ziekte of een gebrek. De psychiater moest zich dus retrospectief een oordeel vormen over klagers lichamelijke en psychische gezondheid in de periode 2012-2016. Naar het oordeel van Centraal Tuchtcollege kon zij daar alleen een onderbouwd oordeel over geven nadat zij alle relevante medische informatie betrekking hebbende op die periode zou hebben opgevraagd. Het lag op de weg van de psychiater om die informatie op te vragen en mee te wegen in haar onderzoek. Door dit na te laten zijn de in haar rapportage opgenomen conclusies gebaseerd op onvolledige gegevens over die gehele periode en is de uitleg van de psychiater waarom zij is afgeweken van de eerder gestelde diagnose ontoereikend. Dit betekent dat klachtonderdeel 3 gegrond is en dat het principaal beroep van de psychiater in zoverre faalt. 
Beoordeling van klachtonderdeel 4
4.7    Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het klachtonderdeel over het blokkeringsrecht ongegrond is. Het blokkeringsrecht was in de onderhavige situatie niet van toepassing. Het besluit dat heeft geleid tot het rapport van de psychiater slaat terug op een reeds tot stand gekomen arbeidsverhouding. Het rapport had immers tot doel het vaststellen of de tot stand gekomen arbeidsverhouding mocht worden beëindigd en was opgesteld in opdracht van een ander dan klager, als bedoeld in artikel 7:446 lid 4 BW. In dergelijke situaties bestaat er op basis van de wet – artikel 7:464, lid 2 sub b, BW – geen mogelijkheid voor klager om te besluiten het rapport niet te delen met derden. Het incidenteel beroep van klager op dit punt wordt verworpen. 
Beoordeling van klachtonderdeel 5
4.8     Het klachtonderdeel met betrekking tot het correctierecht is ook ongegrond. Het correctierecht is bedoeld om de onderzochte in staat te stellen om feitelijke onjuistheden in de rapportage aan te geven. Daarbij moet worden gedacht aan onjuiste data, verkeerd gespelde namen of onjuiste uitslagen. Het gaat dan om feiten waarvan de onjuistheid (normaal gesproken) op eenvoudige en objectieve wijze met behulp van andere documenten of gegevens kan worden aangetoond. Het correctierecht is niet bedoeld om het professionele oordeel of conclusies van de beroepsbeoefenaar waarmee de onderzochte zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Het Centraal Tuchtcollege verwijst hier mede naar paragaaf 7.10 van voornoemde richtlijn. 
4.9    De brief van klager van 10 juni 2017, waarin hij reageert op de conceptrapportage van de psychiater, vermeldt geen onjuistheden van feitelijke aard in de hiervoor bedoelde zin. De psychiater hoefde daarom niet de opmerkingen van klager te verwerken in de definitieve rapportage. Voor de volledigheid en transparantie zou het beter zijn geweest om de brief van klager als bijlage aan de definitieve rapportage te hechten, maar door dit niet te doen heeft de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het incidenteel beroep van klager wordt dus ook op dit punt verworpen. 
Op te leggen maatregel
4.10    Klachtonderdeel 3 is gegrond. De psychiater heeft niet de nodige zorgvuldigheid betracht bij het opstellen van de rapportage en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Bij het bepalen van de op te leggen maatregel houdt het Centraal Tuchtcollege rekening met de ernst van het verwijt en de omstandigheid dat de psychiater op de zitting in beroep heeft aangegeven lering te hebben getrokken uit deze zaak. Voorts is - anders dan bij het Regionaal Tuchtcollege is overwogen - komen vast te staan dat de psychiater niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Alles afwegende acht het Centraal Tuchtcollege oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Voor zover het principaal beroep van de psychiater zich richt tegen de zwaarte van de maatregel, slaagt het dus. 
4.11    Om redenen ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekend gemaakt. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
in het principaal beroep:
verklaart het beroep gegrond voor zover dat betrekking heeft op de opgelegde maatregel;
verwerpt het beroep voor zover dat betrekking heeft op klachtonderdeel 3 voor het overige;
vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarin de maatregel van berisping is opgelegd;
en opnieuw rechtdoende:
legt aan de psychiater de maatregel van waarschuwing op;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep; 
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Tijdschrift voor Psychiatrie, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; Y. Buruma en 
L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en J.J. de Jong en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2022.
        Voorzitter w.g.                Secretaris  w.g.