ECLI:NL:TGZCTG:2022:124 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1060
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:124 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-06-2022 |
Datum publicatie: | 27-06-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021/1060 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gynaecoloog. Klaagster is na een traumatische seksuele gebeurtenis door haar huisarts naar verweerster verwezen in verband met de overtuiging van klaagster dat ze tijdens dit seksuele contact is verminkt. Klaagster verwijt verweerster in de kern dat zij haar klachten niet heeft erkend. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1060 van:
A., wonende in B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., gynaecoloog, werkzaam in D., verweerster in beide instanties, hierna: de gynaecoloog,
gemachtigde:
mr. D. Zwartjens, advocaat in Utrecht.
1. Procesverloop
Klaagster heeft op 30 september 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege in Den Haag een
klacht ingediend tegen de gynaecoloog. Dat College heeft de klacht in zijn beslissing
van 21 juni 2021 onder nummer 2020-131 kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. De gynaecoloog heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld op de zitting van 13 juni 2022. De gynaecoloog is,
bijgestaan door haar gemachtigde, op zitting verschenen. Klaagster is zonder bericht
niet verschenen. Het standpunt van de gynaecoloog is tijdens de zitting door haar
en haar gemachtigde verder toegelicht.
Na afloop van de mondelinge behandeling op 13 juni 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege,
na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen
hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Klaagster heeft begin 2020 een traumatische seksuele gebeurtenis meegemaakt.
Zij is door haar huisarts met een verwijsbrief van 31 juli 2020 verwezen naar beklaagde.
Als reden van de verwijzing/vraagstelling is vermeld dat klaagster ervan overtuigd
is dat ze tijdens het seksuele contact in januari 2020 is verminkt. Beklaagde is gevraagd
om klaagster mede te beoordelen. Uit de verwijsbrief blijkt voorts dat klaagster zelf
graag een verwijzing wilde naar het E.-Ziekenhuis of het F. voor verder onderzoek
op het gebied van vrouwelijke genitale verminking.
2.3 Beklaagde is als gynaecoloog werkzaam in het E.-Ziekenhuis in D.. Zij doet
sinds een aantal jaren een themaspreekuur vrouwelijke genitale verminking, waarbij
zij wekelijks besneden vrouwen op haar spreekuur ziet.
Eerder was klaagster voor haar problematiek verwezen naar een gynaecoloog in het G.-Ziekenhuis
te H.. Daar waren bij onderzoek geen afwijkingen vastgesteld.
2.4 Op 14 september 2020 heeft klaagster beklaagde op het spreekuur bezocht
op de polikliniek gynaecologie. In het gesprek tussen beklaagde en klaagster kwam
onder meer aan de orde dat klaagster duidelijkheid wilde hebben over haar lichaam.
Beklaagde heeft de anamnese afgenomen en voorts lichamelijk onderzoek (visuele inspectie
van de vagina met behulp van een speculum/eendenbek en vaginaal toucher) en aanvullend
onderzoek in de vorm van een transvaginale echo verricht. Over het onderzoek is in
het dossier aangetekend:
‘(…)
Lichamelijk onderzoek: Slank
IS (opm. College: in speculo): gave vagina, geen afwijkingen zichtbaar, fysiologische
fluor
VT: mobiele kleine uterus, vagina normaal diep, toegankelijk voor twee vingers. Geen
prolaps.
Aanvullend onderzoek:
TVE: uterus normaal groot, in rvf. Geen intracavitaire pathologie, geen myomen. Beide
ovaria normaal groot, geen vrij vocht. (…)’.
De conclusie was dat er geen tekenen van genitale verminking waren en geen gynaecologische
pathologie vastgesteld kon worden. De bevindingen zijn volgens het dossier uitvoerig
met klaagster besproken en uitgelegd.
3. De klacht
Klaagster verwijt de beklaagde, dat zij:
1) niet heeft erkend dat klaagster is verminkt;
2) niet heeft erkend, dan wel heeft verzwegen dat het om vrouwenbesnijdenis zou
gaan en dat zij gespecialiseerd is op dit gebied;
3) klaagster onjuiste informatie heeft gegeven met betrekking tot klaagsters
lichamelijke klachten;
4) niet heeft erkend dat er bij klaagster sprake zou zijn van een
baarmoederverzakking;
5) heeft gezegd dat klaagster tijdens het onderzoek kon meekijken met een spiegel
en dat beklaagde bij alles wat ze zei uitleg wilde geven, maar dit niet heeft gedaan;
6) belangrijke informatie zou hebben achtergehouden;
7) met een eendenbek rechtstreeks in de baarmoeder heeft geknepen en daarbij
heeft gezegd dat alles er van binnen goed uitzag;
8) niet kon verklaren waarom de clitoris zo klein is en het gevoel van klaagster
daar weg is;
9) heeft aangegeven dat klaagster pas doorverwezen kon worden naar een
seksuoloog als zij het trauma verwerkt zou hebben;
10) heeft aangegeven dat de lichamelijke klachten van klaagster te wijten zijn
aan
stress.
Klaagster heeft gesteld dat tijdens het ongewilde seksuele contact begin 2020 door
de dader de vaginale rekbare binnenwand is verwijderd, waardoor een baarmoederverzakking
is ontstaan, een gedeelte van de clitoris is verwijderd en het gevoel daar is verdwenen.
Volgens klaagster gaat het om vrouwenbesnijdenis, respectievelijk verminking.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het is heel verdrietig dat klaagster een traumatische seksuele ervaring achter
de rug heeft.
5.2 Hierna zal het College de vraag beantwoorden of beklaagde de zorg heeft verleend
die van haar als gynaecoloog verwacht mag worden. Dat is een zakelijke beoordeling.
De klachtonderdelen die zich daartoe lenen zullen gezamenlijk worden besproken.
5.3 Op grond van alle overgelegde stukken stelt het College vast dat de klacht
niet gegrond is, omdat beklaagde zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld.
Klachtonderdelen 1, 2 (gedeeltelijk), 4, 7 en 8.
5.4 Uit de stukken komt naar voren dat beklaagde tijdens het consult op
14 september 2020 klaagster volgens de regelen der kunst en dus adequaat en volledig
heeft onderzocht. De anamnese is goed uitgevraagd en er is passend lichamelijk en
separaat transvaginaal echografisch onderzoek verricht, waarbij geen afwijkingen zijn
vastgesteld. Het College gaat hierbij mee in de toelichting van beklaagde dat met
een speculum (eendenbek) niet in de baarmoeder wordt geknepen. Een speculum dient
ertoe om de vaginawanden opzij te brengen en te spreiden, zodat de gynaecoloog de
vagina en de baarmoedermond kan bekijken.
Ook eerder was door de (waarnemend) huisarts een normale vulva en vagina beschreven.
Zowel de huisarts en een eerder geconsulteerde gynaecoloog als beklaagde hebben geconstateerd
dat er geen sprake was van genitale verminking. Dit is door beklaagde ook zo met klaagster
besproken. Uit de door klaagster overgelegde foto’s kan ook het College niet opmaken
dat klaagster is verminkt.
5.5 Het feit dat beklaagde bij liggend onderzoek geen verzakking van de baarmoeder
bij klaagster heeft vastgesteld, is niet in tegenspraak met de bevinding van de (waarnemend)
huisarts op 12 mei 2020 dat bij onderzoek in staande positie een wegdrukbare roze
bal zichtbaar werd. Beklaagde heeft haar bevindingen bij het onderzoek van klaagster
geduid als normaal voor een vrouw die twee kinderen heeft gebaard. Daarbij paste de
afwezigheid van verzakkingsgerelateerde klachten, zoals urineverlies of een zogenaamd
‘balgevoel’. Het College kan deze interpretatie door beklaagde van haar bevindingen
volgen. Bij eerder onderzoek door de huisarts op 21 januari 2020, 20 maart 2020 en
1 mei 2020 werden ook geen aanwijzingen voor een verzakking waargenomen.
5.6 Voor wat betreft het verwijt dat beklaagde niet kon verklaren waarom de clitoris
heel klein zou zijn en het gevoel van klaagster daar weg was, heeft beklaagde gesteld
dat de clitoris van normale grootte met een normale anatomie is. Beklaagde heeft voorts
toegelicht dat zij het veranderde gevoel niet heeft kunnen verklaren, anders dan dat
een negatieve seksuele ervaring de seksuele beleving van een vrouw negatief kan beïnvloeden,
hetgeen zij aan klaagster ook heeft uitgelegd. Deze zienswijze wordt door het College
niet als onjuist beoordeeld. De klachtonderdelen 1, 2 (gedeeltelijk), 4, 7 en 8 zijn
dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 2 (gedeeltelijk), 3 en 6
5.7 Het is het College niet gebleken dat beklaagde onjuiste informatie heeft verstrekt
over de situatie van klaagster, dan wel informatie voor haar heeft achtergehouden.
5.8 Op basis van de verwijzing van de huisarts is een afspraak met klaagster ingepland
op het themaspreekuuur Vrouwelijke genitale verminking. Het is aannemelijk dat beklaagde
klaagster bij aanvang van het consult heeft verteld over haar expertise op het gebied
van vrouwenbesnijdenis, respectievelijk vrouwelijke genitale verminking. Overigens
lijkt het erop dat klaagster al eerder op de hoogte was van beklaagdes expertise,
nu uit de verwijzing blijkt dat klaagster de huisarts specifiek om verwijzing naar
onder meer het E.-Ziekenhuis heeft gevraagd voor onderzoek naar vrouwenbesnijdenis.
5.9 Beklaagde heeft bij haar onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor vrouwenbesnijdenis
of andere genitale verminkingen en geen afwijkingen vastgesteld die de klachten van
klaagster konden verklaren en heeft klaagster dit ook verteld. Dat deze informatie
niet aansluit bij hetgeen klaagster voelde of verwachtte, betekent niet dat er sprake
zou zijn van verzwijging of onjuiste informatie. De klachtonderdelen 2 (gedeeltelijk),
3 en 6 zijn ook ongegrond.
Klachtonderdeel 5
5.10 Klaagster verwijt beklaagde verder dat zij haar niet heeft laten meekijken
met een spiegel om daarbij uitleg te kunnen geven. Beklaagde heeft ter zake gesteld
dat zij voorafgaand aan het lichamelijk onderzoek heeft uitgelegd wat het onderzoek
zou inhouden en dat klaagster mee kon kijken naar de uitwendige anatomie met een spiegel,
maar dat klaagster daar niet positief op reageerde. Partijen verschillen hierover
dus van mening en het College kan niet vaststellen welke van beide lezingen het meest
aannemelijk is. Dat betekent dat het verwijt van klaagster op dit onderdeel niet gegrond
kan worden bevonden. Ook klachtonderdeel 5 is daarom ongegrond.
Klachtonderdelen 9 en 10
5.11 Tot slot wordt beklaagde verweten dat zij tegen klaagster heeft gezegd dat
de lichamelijke klachten te wijten zijn aan stress en dat klaagster pas doorverwezen
kon worden naar een seksuoloog wanneer zij het trauma had verwerkt. Volgens beklaagde
is een eventuele doorverwijzing naar een seksuoloog door klaagster niet aan de orde
gesteld en heeft beklaagde die ook niet geweigerd. Ook hierover verschillen de lezingen
van partijen en het College kan niet vaststellen wat er al dan niet is besproken.
Het College onderschrijft dat in het algemeen na een negatieve seksuele ervaring lichamelijke
en seksuele problemen kunnen worden ervaren. Het College kan dan ook het advies van
beklaagde aan klaagster volgen om verder psychologische hulp te zoeken om de negatieve
ervaringen te verwerken. De klachtonderdelen 9 en 10 zijn ongegrond.
5.12 Uit het voorgaande volgt dat niet gebleken is van onzorgvuldig handelen van
beklaagde. Daarom zal het College beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor
onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zij wil dat de zorg die de gynaecoloog heeft verleend in beroep opnieuw tuchtrechtelijk
wordt getoetst.
4.2 De gynaecoloog voert verweer en verzoekt het Centraal Tuchtcollege primair
klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat uit het beroepschrift
niet blijkt waarom klaagster het met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
niet eens is. Subsidiair verzoekt de gynaecoloog het Centraal Tuchtcollege het beroep
van klaagster te verwerpen.
Klaagster is ontvankelijk in haar beroep
4.3 Met betrekking tot het standpunt van de gynaecoloog dat klaagster in haar beroep
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het beroepschrift niet aan de wettelijke
eisen voldoet oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat het beroepschrift voldoende duidelijk
is. Klaagster heeft bovendien in beroep nog nadere stukken overgelegd en uit het beroepschrift
kan worden afgeleid waarom zij het niet eens is met de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege en dat zij het geschil in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege
wenst voor te leggen. Gebleken is dat de gynaecoloog dat ook zo heeft begrepen en
zich ter zake heeft kunnen verdedigen. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar beroep.
Het beroep van klaagster slaagt niet
4.4 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen van
de gynaecoloog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het door
het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege
gestuurd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste
aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk
gevoerde debat.
4.5 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2022 heeft de gynaecoloog haar standpunt
nader toegelicht. Klaagster is niet op de zitting verschenen.
4.6 De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de
vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die
van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; T. Dompeling en H. de Hek,
leden-juristen en J.J. Duvekot en A. Franx, leden-beroepsgenoten en M.D. Barendrecht-Deelen,
secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 13 juni 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.