ECLI:NL:TGZCTG:2022:121 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2020.289
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:121 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-06-2022 |
Datum publicatie: | 27-06-2022 |
Zaaknummer(s): | C2020.289 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen internist. Klager kwam met krampende pijn in zijn voet, enkel en onderbeen naar de spoedeisende hulp (SEH). De arts-assistent van de SEH heeft een echo van de lies en het been aangevraagd. Een radioloog heeft de echo gemaakt en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor een diep veneuze trombose. De arts-assistent heeft hierna telefonisch met de internist overlegd. Deze had geen duidelijke verklaring voor de klachten en heeft de arts-assistent geadviseerd om de klachten te vervolgen en klager aan te raden bij alarmsymptomen direct terug te komen. Daarna is klager naar huis gestuurd. Enkele dagen later bleek dat sprake was arteriële trombose. Klager verwijt de internist dat hij heeft nagelaten om aan de radioloog opdracht te geven om met behulp van een CT-angiografie onderzoek te doen naar een mogelijke arteriële oorzaak van de klachten van klager. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020.289 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
G., internist, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. Y.R. Koorevaar verbonden aan
Legalbylegal B.V. te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 8 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen G. – hierna de internist – een klacht ingediend. Dat college heeft de klacht
ter behandeling doorgeleid naar het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven. Bij beslissing
van 12 november 2020, onder nummer 2062b, heeft dit tweede college de klacht in beide
onderdelen ongegrond verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De internist heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2020.216, C2020.288
en C2020.290 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
6 april 2022, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door de heer E., en de internist,
bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Y.R Koorevaar. Partijen hebben hun standpunten
nader toegelicht. Klager heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan
het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In 2007 is klager geopereerd aan een arteriële occlusie in zijn linkerbeen.
Op 24 december 2013 had klager al enkele dagen last van een krampende pijn in zijn
rechtervoet, enkel en onderbeen. Die dag was na een autorit van zijn woonplaats in
het westen van het land naar familie in het oosten van het land de pijn in zijn rechteronderbeen
sterk toegenomen. Na telefonisch overleg met zijn huisarts, heeft klager zich om 17.35
uur gemeld op de Spoedeisende Hulp (SEH) van een ziekenhuis in de woonplaats van zijn
familie. Een op de SEH werkzame huisarts in opleiding (HAIOS) heeft de anamnese afgenomen
en lichamelijk onderzoek verricht. In overleg met de SEH-arts heeft de HAIOS aanvullend
onderzoek verricht in de vorm van bloedonderzoek. Nadat uit het bloedonderzoek bleek
dat de D-dimeer was verhoogd heeft zij een echo aangevraagd van de lies en het been
van klager. In deze aanvraag is voor zover hier van belang het volgende vermeld (alle
citaten inclusief taal- en spelfouten):
“Radiologieaanvraag: ECHO LIES/BEEN
(…)
Klinische status: Spoedeisende Hulp
(…)
Classificatie: Spoed
Indicatie: klachten vergelijkbaar met vorig trombosebeen. d-dimeer verhoogd
Klinische gegevens: trombosebeen?”.
De radioloog heeft de echo gemaakt en in zijn verslag genoteerd dat er sprake was
van “Normale doorgankelijkheid van het diepe veneuze systeem vanaf de lies tot en
met kuit. Geen aanwijzingen voor trombose”.
De HAIOS heeft na ontvangst van de uitslagen opnieuw overleg gepleegd met de SEH-arts.
Op grond van de bijzonder hoge D-dimeer adviseerde de SEH-arts haar om overleg te
plegen met de dienstdoende internist, zijnde verweerder. De HAIOS heeft verweerder
daarop telefonisch geraadpleegd. Verweerder had op dat moment geen duidelijke verklaring
voor de klachten en heeft verweerster geadviseerd om de klachten te vervolgen en klager
aan te raden bij alarmsymptomen direct terug te komen.
Om 22.40 uur is klager ontslagen uit het ziekenhuis.
In de brief aan de huisarts van klager staat, voor zover van belang, het volgende:
“Voorgeschiedenis
2005 stent hart
2007 trombosebeen rechts wv dotter
Anamnese
Rvk: pijn rechter been
2007 trombosebeen links gehad.
Sinds 9 dgn krampende pijn in de voet/enkel. Sinds gisteren pijn toegenomen, nu ook
in onderbeen. Meestal krampende pijn, soms ook stekende pijn als hij met knie gebogen
zit. Herkent klachten van begin trombosebeen 2007.
6 weken geleden op advies cardioloog met acenocoumarol gestopt, omdat er na trombosebeen
geen indicatie meer voor bestond.
(…)
Thuismedicatie
carbasalaatcalcium 100mg 1d1
perindopril 2mg 1d1
Lichamelijk onderzoek
Niet zieke, niet pijnlijke man
RR 146/82, pols 85/min, sat 95%, temp 37
st. loc.: rechter onderbeen:
rood-, warm-, oedeem-, lokaliseert pijn voorzijde enkel. Krampende pijn onder de voetzool.
Long: VAG geen bijgeluiden
Cor: S1S2 geen souffle
Abd: norm peristaltiek, wt, soepele buik, geen drukpijn
Aanvullend onderzoek
Radiologie: duplex rechter been: van lies tot voet geen trombose te vinden.
Lab: HEMOSTASE
D-Dimeer 13954μg/L;
CHEMIE ALGEMEEN
Kreatinine 94f μmol/L;
GFS 72 ml/min;
Conclusie:
geen DVT rechter been
geen andere aanwijzingen voor verhoogd d-dimeer
Beleid:
Iom dr. [naam] (SEH-arts) en dr. [naam] (internist):
- in eigen regio echo herhalen op 27-12 of 30-12, aanvraag via eigen huisarts.
- nu geen start fraxi”
Op 29 december 2013 is klager met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Als reden
van opname is in de ontslagbrief vermeld “Acute occlusie a. poplitea en a. anterior
rechts”.
Onder ‘Verrichtingen’ is - voor zover hier van belang - genoteerd:
29-12-13: CTA Bekken/benen: Geoccludeerd traject van de arterie poplitea rechts over
8 tot 9 cm met ook een contrastop in de rechter arteria tibialis anterior en rechter
arteria fibularis enkele centimeters voorbij de origo van beide. De overige afgebeelde
arteriële structuren zijn goed doorgankelijk en er is nauwelijks wandstandig kalk
of trombus materiaal. Hierbij multipele hypodense gebieden in beide nieren en ook
een in de milt welke kunnen passen bij infarcten.
31-12-13: Urokinase behandeling waarna angiografisch en klinisch succesvolle trombolyse
van het rechterbeen, er rest alleen nog een occlusie van de a. tibialis anterior (preëxistent?).”
Klager is op 16 januari 2014 uit het ziekenhuis ontslagen.
3. Het standpunt van klager
Klager verwijt verweerder dat hij:
1. als opdrachtgever heeft nagelaten om aan de radioloog de opdracht te geven om
ook onderzoek te doen naar arteriële trombose;
2. in onderling overleg de registratie van het contact op de SEH achteraf in elkaar
heeft gezet en heeft aangepast.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2 heeft klager in een bijlage bij zijn brief van
22 september 2020 aangegeven dat hij zich neerlegt bij een eerdere uitspraak van dit
college in een aan de onderhavige klachtzaak verbonden kwestie (uitspraak van 24 augustus
2020 in de zaak 2061 tegen de radioloog), waarin het college dit klachtonderdeel kennelijk
ongegrond heeft verklaard omdat de verslaglegging uitgebreid is en er geen concrete
aanwijzingen zijn dat aan de juistheid van de informatie zou moeten worden getwijfeld.
Ter toelichting op klachtonderdeel 1 heeft klager onder meer het volgende aangevoerd.
Zijn klacht was oorspronkelijk gericht tegen de radioloog, omdat klager ervan overtuigd
was dat hij alleen de radioloog en niemand anders heeft gezien tijdens zijn bezoek
aan het ziekenhuis op 24 december 2013. Omdat de radioloog in zijn verweer had aangevoerd
– naar klager meende ten onrechte – dat hij uitsluitend op verzoek van de HAIOS de
echo had gemaakt en verder bij de behandeling van klager niet betrokken is geweest,
heeft klager zijn klacht ook tegen verweerder (en twee collega’s) ingediend. Kern
van de klacht is dat op 24 december 2013 onderzoek naar een arteriële oorzaak van
de klachten van klager achterwege is gebleven, waardoor deze oorzaak niet tijdig is
onderkend en klager geen adequate behandeling heeft gekregen.
In zijn reactie op het verweerschrift heeft klager hieraan nog het volgende toegevoegd.
In de anamnese is volstrekt helder vastgelegd welke klachten klager heeft doorgegeven
aan de HAIOS en wat zijn voorgeschiedenis was. De bijzonder verhoogde D-dimeer waarvoor
geen verklaring was, in combinatie met de informatie over de voorgeschiedenis, had
voor verweerder aanleiding moeten zijn tot nader onderzoek op 24 december 2013. Er
had een CT-angiografie gemaakt moeten worden, waarmee de arteriële trombose had kunnen
worden uitgesloten dan wel vastgesteld. Het advies om de echo te herhalen had niet
zoveel haast, omdat dit onderzoek had uitgewezen dat er geen trombose was te vinden.
Het maken van een CT-angiografie had wel haast. Het alleen instellen van een vangnet
heeft niet voldaan.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder is van mening dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
hij heeft in dat kader onder meer het volgende aangevoerd.
De HAIOS heeft verweerder telefonisch geraadpleegd naar aanleiding van een verhoogde
D-dimeer en alle op dat moment bekende informatie gedeeld. Klager had al negen dagen
pijn in de rechtervoet en inmiddels ook in zijn onderbeen, die hij herkende als een
eerder trombosebeen. Zijn cardioloog zou 6 weken geleden met antistolling zijn gestopt.
Er waren geen andere klachten, klager maakte geen acuut zieke indruk en uitgebreid
lichamelijk onderzoek had geen bijzonderheden opgeleverd. Er was tussen beide benen
geen verschil in kleur, temperatuur en omvang. Klinisch was er geen sprake van een
acuut arterieel bedreigd been. De D-dimeer was verhoogd, maar bij de echo werd geen
trombose in het been gevonden. Verweerder en de HAIOS konden op dat moment niet tot
een classificerende diagnose komen. Een recidief diep-veneuze trombose van het been
kon niet worden vastgesteld, maar ook niet uitgesloten. Vanwege het klinische beeld,
het verhoogde D-dimeer en de mogelijkheid dat een trombose bij een eerste echo nog
niet zichtbaar is, adviseerde verweerder het klinisch beloop te vervolgen en een herhaalde
echografie in te plannen en om bij alarmsymptomen direct terug te komen. De HAIOS
heeft een en ander met klager besproken en een advies en vangnetadvies aan klager
gegeven.
Verweerder heeft persoonlijk geen opdracht gegeven aan de radioloog. Dat later, op
29 december 2013, sprake is geweest van een occlusie betekent niet dat hiervoor op
24 december 2013 een opdracht had moeten of kunnen worden verstrekt.
5. De overwegingen van het college
Klachtonderdeel 2.
Voor zover de mededeling van klager dat hij zich neerlegt bij een eerdere ongegrondverklaring
van een gelijkluidende klacht, die op hetzelfde dossier ziet, al niet betekent dat
dit klachtonderdeel als ingetrokken moet worden beschouwd, zal het college dit klachtonderdeel
ongegrond verklaren. De verslaglegging in het dossier is uitgebreid en het college
heeft geen concrete aanwijzingen dat aan de juistheid van de informatie daarin zou
moeten worden getwijfeld. Het college gaat dan ook van de juistheid van het patiëntendossier
uit.
Klachtonderdeel 1.
Uitgangspunten
Het college stelt voorop dat bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) het persoonlijk handelen van verweerder
centraal staat. Handelen of nalaten van een ander dan verweerder kan hem niet worden
aangerekend.
Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen
de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand
van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en
met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Daarbij gaat het
niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord
op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk
bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap
ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep
ter zake als norm was aanvaard. Tot slot is van belang dat de klacht over de behandeling
op 24 december 2013 uitsluitend moet worden beoordeeld in het licht van wat er op
dat moment aan verweerder bekend was en bekend kon zijn omtrent de aard en de ernst
van de klachten van klager. Dit betekent dat bij de beoordeling van verweerders handelen
in zoverre geen rekening kan worden gehouden met de eerst na die behandeling bekend
geworden feiten en omstandigheden.
Beoordeling
Klager verwijt verweerder dat op 24 december 2013 geen onderzoek is gedaan naar een
mogelijke arteriële occlusie. Bij de beantwoording van de vraag of een dergelijk onderzoek,
dat plaatsvindt middels een CT-angiografie, op 24 december 2013 aangewezen was dient
te worden uitgegaan van de op dat moment bestaande klachten en bevindingen. Vastgesteld
is dat klager al langere tijd (9 dagen) pijnklachten had, dat hij zelfstandig (lopend)
op de SEH is verschenen en dat er geen andere aanwijzingen waren voor een acuut bedreigd
been. De HAIOS deelde mee dat het been niet rood, wit, warm, koud of dik was, dat
het been er precies hetzelfde uitzag als het andere been en ook hetzelfde aanvoelde.
Omdat er desondanks pijnklachten waren en de D-dimeer aanzienlijk verhoogd was, is
besloten een echo van het been te laten maken. De echo toonde geen aanwijzingen voor
een veneuze trombose.
Op basis van deze bevindingen bestond geen aanleiding om nog diezelfde avond (met
spoed) een CT-angiografie te laten maken. Ook de verhoogde D-dimeer gaf daarvoor geen
aanleiding, omdat een hoge D-dimeer tal van oorzaken kan hebben en daarom weinig zegt
(anders dan een lage D-dimeer, waardoor juist wel acute zaken kunnen worden uitgesloten).
In het algemeen krijgt een patiënt met klachten zoals klager die had een verwijzing
voor de volgende werkdag naar het vaatfunctie-lab, die dan verder onderzoek zal verrichten,
waaronder begrepen onderzoek naar arteriële problematiek. Vanwege de kerst waren de
normale afdelingen gesloten en klager bevond zich niet in zijn eigen woonplaats. Onder
deze omstandigheden is het uitgezette beleid, waarbij klager is geadviseerd om zich
de eerstvolgende werkdag of zo spoedig mogelijk daarna bij zijn eigen huisarts te
melden voor herhaald en vervolgonderzoek, met als vangnetadvies om zich bij alarmsymptomen
direct te melden, juist geweest.
Op grond van het voorgaande dient de klacht in beide onderdelen ongegrond te worden
verklaard.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg. Die weergave
is in beroep niet of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klager is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Zijn beroep is alleen gericht tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 1.
Met dit klachtonderdeel verwijt hij de internist dat hij heeft nagelaten om aan de
radioloog de opdracht te geven om met behulp van een CT-angiografie onderzoek te doen
naar een mogelijke arteriële oorzaak van de klachten van klager. Klager verzoekt het
Centraal Tuchtcollege impliciet om de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te
vernietigen en klachtonderdeel 1 alsnog gegrond te verklaren.
4.2 De internist heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege
het beroep van klager te verwerpen en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
te handhaven.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de bij het
Regionaal Tuchtcollege geformuleerde klacht en het daarover door partijen bij dat
college gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaakdossier is
aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij
door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de terechtzitting op 6 april 2022 is dat debat voortgezet.
4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen.
Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal
Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
4.6 Dit betekent dat het Regionaal Tuchtcollege klachtonderdeel 1 terecht ongegrond
heeft verklaard en dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
M.W. Zandbergen en M.P. den Hollander, leden-juristen en R. Heijligenberg en P.M.T.
Pattynama, leden-beroepsgenoten, en H.J. Lutgert, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.