ECLI:NL:TGZCTG:2022:12 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.041

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:12
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 18-01-2022
Zaaknummer(s): C2021.041
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: C2021.041Klacht tegen verpleegkundige. De echtgenoot van klaagster heeft een CVA doorgemaakt waardoor hij links halfzijdig verlamd is geraakt. Na een revalidatietraject is hij weer thuis komen wonen. Beklaagd is verpleegkundige en werkzaam bij een thuiszorgorganisatie. Zij is vanaf het begin bij de zorg betrokken geweest. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diverse vormen van grensoverschrijdend gedrag, waaronder: het aantal zorgmomenten en de duur daarvan terugbrengen vanwege de zelfredzaamheid van patiënt en de aanwezigheid van klaagster als mantelzorger, klaagster een spreekverbod opleggen en het verzoek dat klaagster tijdens de zorgmomenten naar boven moest gaan, EVVér blijven ondanks herhaalde verzoeken om vervanging, ongevraagd advies geven en geen zorg te verlenen na opzegging van het contract en overdracht aan een nieuwe thuiszorgorganisatie.Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard en de klacht deels kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021.041 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. G.B.E.M. Schippers te Putten.
1.    Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 3 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te 
Den Haag tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2021, onder nummer 2020-106 heeft dat College de klachtonderdelen 5, 7 en 8 niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6 en 9 kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 december 2021, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster heeft haar standpunten en mr. Schippers heeft de standpunten van de verpleegkundige toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2.    De feiten
2.1    Klaagster is door haar echtgenoot, de heer D. (hierna te noemen cliënt), gemachtigd om de onderhavige klacht in te dienen. 
2.2    Cliënt heeft op 10 januari 2017 een CVA gehad waardoor hij links halfzijdig verlamd is geraakt. Na een revalidatietraject is cliënt weer thuis komen wonen. 
2.3    Vanaf 7 juli 2017 werd cliënt ondersteund door thuiszorgorganisatie Stichting E. (hierna: E.). Beklaagde is werkzaam als verpleegkundige bij E, en vanaf het begin betrokken bij de zorg voor cliënt. 
2.4    Vanaf juli 2017 werd er op vier momenten per dag zorg verleend door twee EVV’ers (Eerst Verantwoordelijke Verzorgende/Verpleegkundige). 
2.5    In oktober 2018 wilde beklaagde met klaagster en cliënt en een collega EVV’er het zorgplan evalueren en eventueel aanpassen, waarbij er werd besproken om de hoeveelheid geboden zorg terug te brengen, vanwege de toegenomen zelfredzaamheid van cliënt. 
Klaagster kon zich niet vinden in de voorgestelde aanpassingen. Vanaf dat moment verslechterde de relatie tussen klaagster en beklaagde. 
2.6    Vanaf eind juli 2019 heeft E. aangegeven dat zij het, wegens een verstoorde vertrouwensrelatie tussen partijen, raadzaam acht de samenwerking te beëindigen. E. heeft klaagster en cliënt geadviseerd een andere thuiszorgorganisatie in de arm te nemen. Vanaf 1 december 2019 is E. niet langer betrokken bij de thuiszorg van cliënt.
2.7    In juli 2020 heeft klaagster bij de politie gemeld dat zij wordt gestalkt door beklaagde. Beklaagde rijdt regelmatig over de stoep voor het huis van klaagster.
3.    De klacht
Klaagster verwijt de beklaagde dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diverse vormen van grensoverschrijdend gedrag en stalking. Het grensoverschrijdend gedrag behelst, zakelijk weergegeven, dat beklaagde:
1.    het aantal zorgmomenten en de duur daarvan wilde terugbrengen vanwege de
toegenomen zelfredzaamheid van cliënt en de aanwezigheid van klaagster als mantelzorger;
2.    klaagster een spreekverbod had opgelegd en haar had verzocht tijdens de 
        zorgmomenten naar boven te gaan.
3.    zonder overleg zorgmomenten eraf haalde;
4.    ondanks herhaaldelijk verzoek van klaagster om een vervangster van 
        beklaagde, toch werkzaam bleef als EVV’er;
5.     de huisarts heeft verzocht behulpzaam te zijn bij de overstap van E. naar een andere thuiszorgorganisatie;
6.     ongevraagd advies gaf over broeken en scheermesjes voor cliënt;
7.     geen zorg heeft verleend na opzegging van het contract en overdracht aan de 
        nieuwe thuiszorgorganisatie;
8.    na opzegging van het contract met E. nog regelmatig langs het huis 
        van klaagster rijdt en naar binnen kijkt;
9.    gezegd zou hebben: ‘Je wist toch waar je aan begon toen je je man thuishaalde’.
4.    Het standpunt van beklaagde
De beklaagde verzoekt de klacht in al haar onderdelen niet ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond te verklaren. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. 
5.    De beoordeling
De klacht van klaagster ziet op grensoverschrijdend gedrag door beklaagde. Het betreft voornamelijk een overschrijding van de grenzen van klaagster. Hierna zal het College nagaan in hoeverre beklaagde daarvan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
eerste klachtonderdeel:
5.1    Het College overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat het beleid in de thuiszorg er op gericht is de zelfredzaamheid van cliënten te vergroten en zoveel mogelijk mantelzorgers en vrijwilligers in te zetten. Dit beleid wordt vanuit de overheid en de zorgverzekeraars uitgedragen.
Hoewel het invoelbaar is dat het voor klaagster teleurstellend was te horen dat er gekeken werd naar mogelijkheden om het aantal zorgmomenten in aantal of duur te beperken, is dit niet als grensoverschrijdend gedrag te kwalificeren. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
tweede klachtonderdeel:
5.2    Beklaagde betwist dat zij degene is geweest die klaagster een spreekverbod heeft opgelegd en haar heeft verzocht naar boven te gaan. Klaagster en beklaagde hebben op dit punt uiteenlopende standpunten. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar daarover tegenspreken, niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.
derde klachtonderdeel:
5.4    Klaagster stelt dat er tijdens haar vakantie zonder overleg zorgmomenten zijn vervallen. Beklaagde betwist dit en zij voert aan dat tussen 08.00 en 08.30 uur cliënt vaak nog moe was en dat juist in de vakantie klaagster en cliënt rustig konden opstarten waarna er een later zorgmoment in de ochtend zou komen voor ADL. Nu klaagster en beklaagde ook op dit punt uiteenlopende standpunten hebben, brengt dat mee dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar daarover tegenspreken, niet worden vastgesteld.  Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.
vierde klachtonderdeel:
5.5    Beklaagde stelt dat het niet haar uitdrukkelijke wens was om als EVV’er bij cliënt betrokken te blijven. De EVV’er waarmee klaagster een goede band had, nam kort nadat zij na haar ziekteverlof weer aan het werk ging, ontslag bij E.. Er was daardoor binnen het team geen andere oplossing mogelijk gezien de ontstane situatie. Het College is van oordeel dat dit beklaagde niet tuchtrechtelijk te verwijten valt. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.
vijfde klachtonderdeel:
5.6    Het is niet duidelijk wat klaagster beklaagde hierbij verwijt, aangezien er wordt gesproken over een ander nieuw teamlid dat beschuldigingen heeft geuit en over een andere verpleegkundige die de huisarts heeft gebeld. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel tevens het oog heeft gehad op verwijtbaar handelen van deze betrokkenen, kan klaagster niet ontvangen worden in haar klacht. Bij de beoordeling van de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, staat namelijk het persoonlijk handelen van beklaagde centraal. Klaagster is daarom niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
zesde klachtonderdeel:
5.7    Het behoort tot de taak van een wijkverpleegkundige om adviezen te geven aan cliënten en mantelzorgers die de zorg voor of het welzijn van de cliënt ten goede komen. Het door beklaagde gegeven advies kan als zodanig worden beschouwd. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.
zevende klachtonderdeel:
5.8    Dit klachtonderdeel richt zich tegen E.. Voor zover klaagster met dit klachtonderdeel tevens het oog heeft gehad op verwijtbaar handelen van E., kan klaagster niet ontvangen worden in dit klachtonderdeel. Bij de beoordeling van de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, staat namelijk het persoonlijk handelen van beklaagde centraal. Klaagster is daarom niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel.
achtste klachtonderdeel:
5.9    Tussen klaagster en beklaagde bestond geen zorgrelatie meer op het moment dat beklaagde in de ogen van klaagster grensoverschrijdend gedrag vertoonde door langs haar huis te fietsen en naar binnen te kijken. Klaagster is daardoor niet ontvankelijk in dit klachtonderdeel
negende klachtonderdeel:
5.10    Beklaagde ontkent pertinent dat zij tegen klaagster heeft gezegd ‘je wist toch waar je aan begon toen je je man thuishaalde’. Klaagster en beklaagde hebben op dit punt uiteenlopende standpunten. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dat oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd. Die feiten kunnen, omdat partijen elkaar daarover tegenspreken, niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens kennelijk ongegrond.
5.11    Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat klaagster niet ontvankelijk zal worden verklaard met betrekking tot de klachtonderdelen 5, 7 en 8 en dat de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 6 en 9 kennelijk ongegrond zijn.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4.    Beoordeling van het beroep
4.1    Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2    De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.
4.3    In beroep zijn de schriftelijke klacht over het beroepsmatig handelen van de verpleegkundige en is het door de verpleegkundige gevoerde verweer tegen naar aanleiding van haar professioneel handelen geformuleerde klacht nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2021 is dat debat voortgezet.
Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege ziet wel aanleiding aan deze overwegingen toe te voegen dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat voor zowel klaagster als voor de verpleegkundige aan het einde van de samenwerking sprake was van een onbevredigende situatie. Over en weer konden op meerdere fronten verwachtingen niet waargemaakt worden en daar hebben zowel klaagster als de verpleegkundige zichtbaar last van, hetgeen betreurenswaardig is. 
4.4    Het voorgaande betekent dat het beroep zal worden verworpen.
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
            verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser 
en E.F. Lagerwerf-Vergunst, leden-juristen en M.J.E. van Haren en H.A. de Visser, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris. 
Uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2022.
        Voorzitter   w.g.            Secretaris  w.g.