ECLI:NL:TGZCTG:2022:110 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1035

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:110
Datum uitspraak: 30-05-2022
Datum publicatie: 30-05-2022
Zaaknummer(s): C2021.1035
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater over tekortschietende rapportage. De dochter van klaagster is psychologisch onderzocht door een psycholoog en een orthopedagoog werkzaam bij een ggz-instelling. De psychiater is daar ook werkzaam en is in het rapport als hoofdbehandelaar (regiebehandelaar) vermeld. Het rapport is niet gedateerd en alleen ondertekend door de orthopedagoog. De dochter had aangegeven dat ze niet wilde dat het rapport bij haar moeder terecht zou komen. Het rapport is echter, per niet-aangetekende post, naar klaagster en haar dochter gestuurd. Klaagster verwijt de psychiater een aantal zaken aangaande het rapport, die er in de kern op neerkomen dat zij vindt dat de psychiater het regiebehandelaarschap niet goed heeft ingevuld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klacht gegrond voor wat betreft het optreden van beklaagde als regiebehandelaar, laat het rapport als zodanig alsmede de gang van zaken daaromheen buiten beschouwing en legt aan de psychiater de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt deze beslissing, verklaart de klacht alsnog ongegrond en gelast de publicatie van de beslissing.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Zaaknummer Centraal Tuchtcollege: C2021/1035
Zaaknummer Regionaal Tuchtcollege Zwolle: 127/2020
Beslissing in de zaak van:
A., psychiater, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht,
tegen
C., wonende te B., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
C. – hierna klaagster – heeft op 8 juni 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Het Regionaal Tuchtcollege in Eindhoven heeft het klaagschrift doorgestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle. Het klaagschrift is daar op 8 juli 2020 ontvangen. Bij beslissing van 23 februari 2021, onder nummer 127/2020, heeft dat college de klacht voor wat betreft het optreden van de psychiater als regiebehandelaar gegrond verklaard, de klacht voor het overige ongegrond verklaard, aan de psychiater de maatregel van waarschuwing opgelegd en bepaald dat de beslissing ter publicatie zal worden aangeboden. De psychiater is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. Klaagster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
Op 14 maart 2022 heeft het Centraal Tuchtcollege nog een brief ontvangen van klaagster (ongedateerde brief met bijlagen).
De zaak is in beroep behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 maart 2022, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld door mevrouw D., en de psychiater, bijgestaan door mr. Zwartjens. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. Zwartjens heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij heeft overhandigd.
2. Waar gaat de zaak over?
2.1 De klacht van klaagster heeft betrekking op haar dochter E., geboren in 2005. In de periode februari tot mei 2019 is E. psychologisch onderzocht door F., psycholoog en door G., orthopedagoog, beiden werkzaam bij H.. De psychiater werkte in die periode ook bij H. en heeft E. eenmalig gezien in het kader van de intake. Na de intake heeft de psychiater E. intern verwezen voor psychologisch onderzoek bij de orthopedagoog en psycholoog.
2.2 De psychiater is in het rapport als ‘hoofdbehandelaar’ (regiebehandelaar) vermeld. Het rapport is niet gedateerd en alleen ondertekend door de orthopedagoog. E. had aangegeven dat ze niet wilde dat het rapport bij klaagster terecht zou komen. Het rapport is echter, per niet-aangetekende post, naar zowel klaagster als haar dochter gestuurd.
2.3 Klaagster verwijt de psychiater een aantal zaken, namelijk:
1. dat hij een slecht en onjuist rapport heeft afgegeven over haar dochter E.;
2. dat de door klaagster ingevulde gegevens zijn kwijt geraakt en daarna onzorgvuldig
zijn geïnterpreteerd waardoor klaagster met autisme is gediagnostiseerd;
3. dat in het onderzoek de verstoorde relatie tussen E. en klaagster nauwelijks
aandacht heeft gekregen;
4. dat niets is gedaan met het trauma van E. betreffende het overlijden van haar
halfbroer;
5. dat de communicatie tussen de ouders van E. buiten beschouwing is gebleven;
6. dat het rapport niet aangetekend per post aan klaagster en haar dochter is verstuurd.
2.4 De psychiater heeft in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege naar voren gebracht dat hij het vervelend vindt voor klaagster hoe de gang van zaken is geweest. Hij heeft haar dochter eenmaal gezien en voorgesteld om een psychologisch onderzoek te laten doen. Daarna zijn er verschillende procedurefouten gemaakt waar de psychiater niet bij betrokken is geweest. Zo is het conceptrapport niet ter goedkeuring voorgelegd aan een gezondheidszorgpsycholoog en aan de psychiater en is het niet goedgekeurde rapport toch naar klaagster en haar dochter gestuurd. Deze werkwijze is niet conform de interne afspraken en had nooit mogen gebeuren. Er is buiten weten en medewerking van de psychiater om gehandeld. Hij kan er daarom niet op worden aangesproken en vindt dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.
Wat is het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege?
2.5 Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard voor wat betreft het optreden van de psychiater als regiebehandelaar en aan hem de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft hiertoe overwogen dat in de klacht besloten ligt dat klaagster de psychiater in de verantwoordelijkheid van regiebehandelaar aanspreekt. Het had op de weg van de psychiater gelegen om actief naar de voortgang van het onderzoek te informeren, toen hij daar niet van op de hoogte werd gebracht door de betrokken psychologen. Het is immers de taak van de regiebehandelaar de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening van de patiënt te bewaken en om te zorgen voor adequate communicatie. De psychiater is als regiebehandelaar ten aanzien van het door hem geïnitieerde psychologische onderzoek van de dochter van klaagster te passief geweest, waardoor hij geen zicht had op de uitvoering van het onderzoek en de rapportage. Dat de betrokken psycholo(o)g(en) niet conform de interne afspraken heeft/hebben gehandeld, zoals de psychiater heeft gesteld en ook door de directeur van H. is onderschreven, doet hier niet aan af volgens het Regionaal Tuchtcollege.
2.6 Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt verder dat het rapport als zodanig alsmede de gang van zaken daaromheen verder buiten beschouwing wordt gelaten. Anders dan als regiebehandelaar was de psychiater immers niet betrokken bij de totstandkoming, de inhoud en de verzending van het rapport. Hierop kan hij dus ook niet tuchtrechtelijk worden aangesproken.
2.7 Het doel van het beroep van de psychiater is dat het Centraal Tuchtcollege de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond verklaard, dus ook het gedeelte over de invulling van het regiebehandelaarschap. Klaagster heeft het Centraal Tuchtcollege gevraagd om het beroep van de psychiater te verwerpen.
3. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
3.1 Het Centraal Tuchtcollege zal de klacht van klaagster alsnog in het geheel ongegrond verklaren. Hierna legt het Centraal Tuchtcollege uit hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
3.2 In beroep ligt opnieuw de vraag voor of de psychiater met het oog op de rapportage over de dochter van klaagster zijn taak als regiebehandelaar niet naar behoren heeft ingevuld en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
In zijn beslissing van 29 januari 2021 (ECLI:NL:TGZCTG:2021:36), waarin het ging om de rol van de regiebehandelaar, heeft het College aanleiding gezien de vaste rechtspraak over de taken en verantwoordelijkheden van verschillende zorgverleners bij de behandeling van één patiënt te herformuleren. De toegenomen complexiteit van zorg, die soms door zorgverleners van verschillende instellingen wordt verleend, vereist uitgangspunten die meer flexibel toegepast kunnen worden.
In gevallen waarin twee of meer zorgverleners betrokken zijn bij de behandeling van één patiënt, heeft als uitgangspunt te gelden dat elke bij die behandeling betrokken zorgverlener een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft en houdt jegens die patiënt. In gevallen waarin de aard en/of complexiteit van de behandeling dat nodig maakt, dragen deze (individuele) zorgverleners er steeds zorg voor dat één van hen als regiebehandelaar wordt aangewezen. De regiebehandelaar ziet er in ieder geval op toe, dat:
- de continuïteit en de samenhang van de zorgverlening aan de patiënt wordt bewaakt en dat waar nodig een aanpassing van de gezamenlijke behandeling in gang wordt gezet;
- er een adequate informatie-uitwisseling en voldoende overleg is tussen de bij de behandeling van de patiënt betrokken zorgverleners;
- er één aanspreekpunt voor de patiënt en diens naaste betrekking(en) is voor het tijdig beantwoorden van vragen over de behandeling.
De regiebehandelaar hoeft niet zelf het aanspreekpunt te zijn. Het aanspreekpunt hoeft voorts niet zelf alle vragen van de patiënt en diens naaste betrekkingen te kunnen beantwoorden, maar moet wel de weg naar de antwoorden weten te vinden. Deze norm ziet niet op het actief informeren van de patiënt en diens naaste betrekkingen. De plicht van de zorgverlener om actief informatie te geven volgt immers al uit de eigen verantwoordelijkheid die de zorgverlener jegens de patiënt heeft.
3.3 Vast staat dat de psychiater de dochter van klaagster één keer heeft gezien ten behoeve van de intake en vervolgens een psychologisch onderzoek heeft geïnitieerd. Het psychologisch onderzoek werd uitgevoerd door een psycholoog en een orthopedagoog. Deze zorgverleners zijn gekwalificeerd om psychologisch onderzoek te verrichten, hebben daartoe een eigen individuele verantwoordelijkheid ten aanzien van degene die wordt onderzocht en werken onder supervisie van een GZ-psycholoog. Ook is vast komen te staan dat de psychiater geen verdere bemoeienis heeft gehad met de totstandkoming, inhoud en de verzending van het rapport.
3.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater er op mocht vertrouwen dat de conceptversie van het rapport zodra deze gereed was eerst aan hem zou worden voorgelegd door de onderzoekers. Het Centraal Tuchtcollege acht hierbij van belang dat binnen de instelling waar de psychiater werkzaam was werkafspraken bestaan over de wijze van opstellen en goedkeuren van psychologische rapporten door onder andere de regiebehandelaar. Op basis van deze afspraken had het conceptrapport eerst aan de psychiater moeten worden voorgelegd, alvorens het naar de dochter van klaagster te sturen. Ook betrekt het Centraal Tuchtcollege hierbij dat de onderzoekers bekend waren met deze werkafspraken. Zo blijkt uit overlegde e-mailcorrespondentie dat zowel de orthopedagoog als de superviserende GZ-psycholoog wisten dat het rapport eerst nog door de psychiater moest worden gezien.
3.5 Daar komt bij dat de psychiater tijdens de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege en ter zitting in beroep consistent heeft verklaard dat in de jaren dat hij werkzaam was bij de instelling, de hierboven omschreven werkwijze altijd werd gevolgd en een incident als het onderhavige naar zijn weten niet eerder is voorgekomen. Het Centraal Tuchtcollege is verder ook niet gebleken van omstandigheden die er toe hadden moeten leiden dat de psychiater met betrekking tot het door hem gevraagde onderzoek actie had moeten ondernemen gedurende de looptijd van het onderzoek.
Conclusie
3.6 De psychiater heeft psychologisch onderzoek uitgezet bij zorgverleners met een eigen professionele verantwoordelijkheid ten aanzien van het psychologisch onderzoek en rapportage, die bekend waren met de geldende werkafspraken over het opstellen en goedkeuren van psychologische rapporten. Onder die omstandigheden mocht de psychiater er op vertrouwen dat hij eerst de conceptversie van het rapport zou ontvangen. Het enkele feit dat de werkafspraken eenmalig niet zijn gevolgd zonder dat de psychiater dat wist of had moeten weten, is onvoldoende om de psychiater een tuchtrechtelijk verwijt te maken over wijze waarop hij het regiebehandelaarschap heeft ingevuld.
3.7 Al het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd. Het Centraal Tuchtcollege zal, opnieuw rechtdoend, de klacht alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat de maatregel van waarschuwing komt te vervallen.
Publicatie van de geanonimiseerde beslissing
3.8 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het algemeen belang gediend is met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende;
verklaart de klacht ongegrond;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan¬geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, ‘Medisch Contact’ en ‘Tijdschrift voor Psychiatrie’ met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; B.J.M. Frederiks en H. de Hek,
leden-juristen en A.C.L. Allertz en E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten, en E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.