ECLI:NL:TGZCTG:2022:107 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1174

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2022:107
Datum uitspraak: 18-05-2022
Datum publicatie: 19-05-2022
Zaaknummer(s): C2021.1174
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, vernietigt waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen orthodontist. De orthodontist heeft de zoon van klager twee keer voor een consult gezien. Bij dat laatste consult is een melkkies getrokken en is een voorlopige kostenbegroting meegegeven. Klager heeft de orthodontist per mail laten weten dat hij geen toestemming heeft gegeven voor een medische behandeling en dat hij in contact wil komen met de orthodontist. Na vergeefs contact met de praktijkmanager heeft de orthodontist een mail gestuurd waarin hij klager onder meer aanraadt een andere orthodontist te zoeken en dat hij de zoon van klager niet zal behandelen. Klager verwijt de orthodontist dat hij de behandelovereenkomst niet op deze manier had mogen beëindigen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond, legt aan de orthodontist de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige gegrond. De orthodontist heeft beroep ingesteld van het gegrond verklaarde klachtonderdeel. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep gegrond, omdat er in dit specifieke geval sprake was van een beëindiging van de behandelovereenkomst met wederzijds goedvinden. Dit betekent dat de waarschuwing komt te vervallen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1174 van:
A., orthodontist, werkzaam te B.,
appellant, verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. A.M. de Koning te Leiden,
tegen
C., wonende te D.,
verweerder in beroep, klager in eerste aanleg.
1.    Verloop van de procedure
C. - hierna klager - heeft op 8 maart 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. - hierna de orthodontist - een klacht ingediend. Bij beslissing van 
2 november 2021, onder nummer D2021/2028-2021-026 heeft dat College klachtonderdeel a. gegrond verklaard, aan de orthodontist de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
De orthodontist is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend. 
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 april 2022, waar zijn verschenen de orthodontist, bijgestaan door zijn gemachtigde, en klager. 
Mr. De Koning heeft de standpunten van de orthodontist toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2.    Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2.    De feiten
2.1    Beklaagde heeft de zoon van klager (hierna: de zoon) voor een eerste consult voor orthodontische behandeling gezien op 25 maart 2019. Een tweede consult vond plaats op 7 oktober 2020. Bij dat laatste consult is een melkkies getrokken en is een voorlopige kostenbegroting meegegeven. 
2.2    Op 8 oktober 2020 heeft klager de volgende e-mail aan beklaagde gestuurd: “L.s., Vandaag begreep ik tot mijn grote verbazing van mijn zoon dat er bij hem door jullie een kies is getrokken. Ik ben de vader en heb het gezag, mijn zoon woont bij zijn moeder. Ik ben niet vooraf over deze medische behandeling geïnformeerd en heb er dus ook geen toestemming voor kunnen geven. Ik wil graag dat de behandelend orrhodontist of tandarts hierover contact met mij opneemt. (…)”. Ook heeft klager op 8 oktober 2020 telefonisch contact gehad met de praktijkmanager van beklaagde. 
2.3    Klager heeft op 9 december 2020 de volgende e-mail aan beklaagde gestuurd: “L.S., i.v.m. een klacht over bejegening zou ik graag in contact komen met de orthondontist zelf. Kan hij contact met mij opnemen op 06-...? Alvast bedankt, M.v.g., C.”
2.4    In een e-mail van 9 december 2020 heeft beklaagde aan klager gemeld: “Geachte heer C., Ik ontving uw tweeregelige e-mail. Op afstand heb ik de discussie van mijn praktijkmanager met u en uw ex-vrouw gevolgd. Een gesprek met u is niet zinvol gezien uw reacties tot nu toe. Ik raad u aan een andere orthodontist te zoeken. Ik zal uw zoon E. niet behandelen. Met vriendelijke groet, A.”.
3.    De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt:
a.    De behandelovereenkomst kon niet op deze wijze worden beëindigd. Er waren geen gewichtige redenen om de overeenkomst te beëindigen. 
b.    Klager is onheus bejegend door de praktijkmanager van beklaagde, met name omdat zij hem een narcist heeft genoemd tijdens een gesprek met de ex-echtgenote van klager. 
4.    Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. 
5.    De beoordeling
Klachtonderdeel a 
5.1    Beklaagde heeft als verweer gevoerd dat geen behandelovereenkomst tot stand is gekomen, omdat geen orthodontische behandeling is gestart. Het College overweegt daaromtrent dat een geneeskundige behandelovereenkomst in het algemeen tot stand komt op het moment dat een patiënt zich met een concrete zorgvraag tot een arts wendt en op die zorgvraag wordt ingegaan. Aan die voorwaarde is naar het oordeel van het College voldaan, nu er twee consulten voor het stellen van een diagnose hebben plaatsgevonden, een melkkies is getrokken en een behandelplan is opgesteld. 
5.2    Een zorgverlener kan een behandelovereenkomst niet opzeggen, tenzij sprake is van gewichtige redenen (artikel 7:460 Burgerlijk Wetboek). Dit hangt samen met het zwaarwegende belang van de gezondheid van de patiënt en diens afhankelijke positie ten opzichte van de arts. Wanneer er sprake is van gewichtige redenen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In de notitie ‘Het beëindigen of niet-aangaan van een behandelingsovereenkomst’ van de KNMT is nader uitgewerkt onder welke voorwaarden een tandarts de behandelovereenkomst in ieder geval kan beëindigen. Dat is onder andere het geval als de patiënt zich onheus of agressief jegens de tandarts of anderen gedraagt. Gedrag van familieleden valt daar niet onder. Deze notitie is onder meer gebaseerd op de richtlijn 
‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ van de KNMG. Deze richtlijn vormt een uitwerking van artikel 7:460 BW. De uitgangspunten van die richtlijn kunnen naar het oordeel van het College mede een richtsnoer vormen voor de invulling van zorgvuldig handelen door tandartsen in verband met beëindiging van een behandelrelatie. In de KNMG-richtlijn zijn zorgvuldigheidseisen neergelegd die in acht moeten worden genomen bij het beëindigen van de behandelrelatie door een arts: de arts moet zich dan aantoonbaar hebben ingespannen om de behandelrelatie tot een aanvaardbare situatie terug te brengen. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door in gesprek te gaan over het ongewenste gedrag, te zoeken naar mogelijkheden om dat gedrag te verbeteren en daar afspraken over te maken met de patiënt. Naar het oordeel van het College geldt dit ook als de arts een patiënt niet (meer) wil behandelen vanwege gedrag van familieleden, zoals in dit geval. Uit het dossier blijkt niet dat beklaagde heeft getracht met klager in gesprek te gaan over het in zijn ogen ongewenste gedrag van klager alvorens hij de behandelrelatie per mail van 9 december 2020 beëindigde. Integendeel, klager heeft tot tweemaal toe gevraagd om een gesprek en beklaagde is daarop niet ingegaan. Het handelen van beklaagde is onzorgvuldig en valt buiten de grenzen van een behoorlijke beroepsuitoefening. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is. 
Klachtonderdeel b
5.3    Beklaagde heeft weersproken dat zijn praktijkmanager klager (tegenover een derde) een narcist heeft genoemd. Het College kan niet vaststellen wat er precies is besproken. Het is vaste rechtspraak dat in een geval als dit, waarbij sprake is van het woord van de één tegen dat van de ander, geen oordeel door het College kan worden gevormd. Immers kan aan het woord van de één niet meer waarde worden gehecht dan aan dat van de ander. Dat betekent dat dit klachtonderdeel faalt. 
Conclusie 
5.4    De klacht is gedeeltelijk gegrond. Het College is van oordeel dat een maatregel moet volgen en acht daarvoor het volgende van belang. Beklaagde heeft geen blijk gegeven van een houding die voldoet aan de voor artsen geldende norm om zich toetsbaar op te stellen. Zo heeft beklaagde zowel in het verweerschrift als in de e-mail van 20 juli 2021 gemeld dat de klacht volgens hem op ‘een niet bestaand probleem ziet’ en dat het hem het beste lijkt dat het College uitspraak doet ‘zonder verdere tijd en energie te verspillen aan een mondeling vooronderzoek’. Volgens beklaagde zou het gaan om een klacht waarvan ‘aanstonds duidelijk is dat zij eenvoudig kan worden afgehandeld’, is daarover ‘in redelijkheid geen twijfel mogelijk’ en kan de klacht ‘zonder behandeling op een zitting door het voltallige tuchtcollege worden afgedaan’. Ook het feit dat beklaagde jegens klager heeft gemeld voornemens te zijn de kosten van rechtsbijstand zo nodig in een civiele procedure op klager te zullen verhalen, getuigt niet van het zich toetsbaar opstellen en een goede proceshouding. Het College weegt anderzijds ook mee dat deze procedure consequenties voor beklaagde heeft gehad nu hij heeft gemeld dat zijn taak als plaatsvervangend opleider in zijn nieuwe functie als orthodontist bij het UMC Groningen (na verkoop van zijn praktijk in juni 2021) is opgeschort in afwachting van de onderhavige procedure. Het College acht gelet op alle omstandigheden van het geval de maatregel van waarschuwing passend.”
3.    Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4.    Beoordeling van het beroep
4.1    De orthodontist is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daarin klachtonderdeel a. gegrond is verklaard en aan hem de maatregel van waarschuwing is opgelegd. 
4.2    Klager voert gemotiveerd verweer en concludeert tot verwerping van het beroep. 
4.3    Zoals het Regionaal Tuchtcollege al heeft overwogen, heeft de orthodontist de zoon van klager voor een eerste consult voor orthodontische behandeling gezien op 
25 maart 2019. Een tweede consult vond plaats op 7 oktober 2020. Evenals het Regionaal Tuchtcollege en op dezelfde gronden is het Centraal Tuchtcollege allereerst van oordeel dat daardoor een behandelovereenkomst tot stand is gekomen. 
4.4    Bij e-mailbericht van 8 oktober 2020 heeft klager vragen gesteld over het consult en de behandeling van zijn zoon. Klager heeft in dit e-mailbericht de orthodontist gevraagd contact met hem op te nemen. Op dit e-mailbericht heeft niet de orthodontist geantwoord, maar de praktijkmanager. Vervolgens heeft diverse malen telefonisch en per e-mail contact plaatsgevonden tussen klager en de praktijkmanager, maar de vragen van klager werden hiermee onvoldoende beantwoord. De omstandigheid dat, ondanks herhaald verzoek van klager, niet de orthodontist maar de praktijkmanager het contact met klager heeft onderhouden, is één van de redenen waarom de situatie uiteindelijk is geëscaleerd. 
4.5    Klager heeft bij e-mailbericht van 9 december 2020 opnieuw verzocht om in contact te komen met de orthodontist. De orthodontist heeft vervolgens op 9 december 2020 per mail op dit bericht geantwoord en aan klager bericht dat hij diens zoon niet zal behandelen. De inhoud van deze e-mails heeft het Regionaal Tuchtcolleges opgenomen in overwegingen 2.3 en 2.4. 
4.6    Klager heeft op dit laatste e-mailbericht, voor zover hier van belang, het volgende geantwoord: 
“Ik kan daarnaast het standpunt over het niet verder willen behandelen van E. accepteren, er zijn genoeg andere mogelijkheden.”
4.7    Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het in de onderhavige situatie voor de hand had gelegen dat de orthodontist zelf in contact was getreden met klager, zeker nadat klager hierom bij herhaling had verzocht. Dit laat echter onverlet dat klager dezelfde dag nog heeft ingestemd met het bericht van de orthodontist dat de orthodontist zijn zoon niet zou behandelen en dat klager ook heeft geschreven dat er andere plekken waren waar zijn zoon behandeld zou kunnen worden. Daarbij weegt het Centraal Tuchtcollege verder mee dat het in dit geval een tweede consult van de zoon van klager betrof en de orthodontische behandeling zelf nog niet was gestart. Ter zitting heeft de orthodontist bovendien herhaald dat hij met klager in gesprek zou zijn gegaan wanneer klager de beëindiging van de behandelovereenkomst niet had geaccepteerd. Onder deze omstandigheden is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de feiten en omstandigheden, zoals die zich op 9 december 2020 in het onderlinge contact tussen klager en orthodontist hebben voorgedaan, neerkomen op een beëindiging van de behandelovereenkomst met wederzijds goedvinden, zodat van een eenzijdige beëindiging zonder gewichtige reden geen sprake is geweest. Daarbij verdient aantekening dat de wijze van communicatie van de orthodontist met klager en het herhaald niet reageren op vragen van klager over de behandeling van zijn zoon niet de schoonheidsprijs verdient, maar in het licht van alle omstandigheden niet leidt tot een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
4.8    Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en klachtonderdeel a. alsnog ongegrond dient te worden verklaard. De aan de orthodontist opgelegde waarschuwing komt daarmee te vervallen. 
5.    Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
    vernietigt de beslissing waarvan beroep;
    verklaart klachtonderdeel a. alsnog ongegrond;
    verstaat dat de waarschuwing is komen te vervallen. 
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter; 
L.F. Gerretsen-Visser en A.R.O. Mooy, leden-juristen en B. van Noordenne en
R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022. 
Voorzitter   w.g.    Secretaris  w.g.