ECLI:NL:TGZCTG:2022:103 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1028
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:103 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-05-2022 |
Datum publicatie: | 19-05-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021.1028 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht van tandarts tegen collega-tandarts. De beklaagde tandarts heeft tegenover een patiënt (onjuiste) uitlatingen gedaan over een door klaagster tijdens de spoeddienst bij die patiënt uitgevoerde behandeling. Klaagster heeft daarover een klacht ingediend bij het KNMT die gegrond is verklaard. Klaagster heeft de tandarts gevraagd de uitlatingen richting patiënt te corrigeren, maar de tandarts weigert dit. Klaagster heeft er als tandarts belang bij dat de onterechte beschuldigingen worden hersteld en dat het vertrouwen wordt hersteld (klachtonderdeel 1). De onjuiste mededeling van de tandarts aan de patiënt impliceert volgens klaagster bovendien dat de tandarts in een vergelijkbare situatie niet de juiste zorg zou verlenen. Daarmee rijst de vraag of de tandarts voldoende kennis heeft van het beoefenen van mondzorg (klachtonderdeel 2)Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond en verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2021/1028 van:
A. wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. A.I. Keur te Amsterdam,
tegen
C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. H.J.E. van der Spoel te Zwolle.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 23 juli 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle
tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 februari
2021, onder nummer 116/2020 heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard
in klachtonderdeel 2 en klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond verklaard.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift
in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege
van 20 april 2022, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde,
en de tandarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klaagster, de tandarts en zijn gemachtigde
zijn via beeldverbinding gehoord. De gemachtigde van klaagster was tijdens de zitting
fysiek aanwezig.
Mr. Keur en mr. Van der Spoel hebben de standpunten van respectievelijk klaagster
en de tandarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege
zijn overgelegd.
Voor zover mr. Keur in haar pleitnota onder het laatste opsommingsteken van punt 5
spreekt over een e-mail van 6 april 2022 overweegt het Centraal Tuchtcollege dat deze
e-mail geen onderdeel is van dit dossier.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht,
van het volgende te worden uitgegaan.
Tussen klaagster (en haar echtgenoot die tevens tandarts is in de praktijk van klaagster)
en beklaagde zijn en/of worden verschillende (tuchtrechtelijke) procedures gevoerd.
Het Centraal Tuchtcollege heeft in een eerdere tuchtrechtelijke procedure tussen deze
partijen overwogen: “De verstandhouding tussen [klaagster en haar echtgenoot] en [beklaagde]
is ronduit slecht. Deze wordt gekenmerkt door conflicten, onderling wantrouwen en
uiteenlopende visies op (aspecten van) de beroepsuitoefening. Er worden over en weer
klachten ingediend waardoor de verstandhouding verder verslechtert.” (vgl. CTG 17
maart 2020 met zaaknummer c2019.177, ECLI:NL:TGZCTG:2020:85).
In een door klaagster voor de Commissie intern Tuchtrecht van de KNMT (CIT-KNMT) gebrachte
zaak, luidde de beslissing d.d. 16 december 2019 van de CIT-KNMT voor zover hier relevant
als volgt:
“Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat zij tijdens de spoeddienst op 18 mei 2019
genoodzaakt was nieuwe röntgenfoto’s te maken omdat zij wilde vaststellen hoe de situatie
van de apicale parodontitis op dat moment was. De eerder die ochtend gemaakte röntgenfoto’s
waren hiervoor niet geschikt omdat dit röntgenfoto’s van de beginsituatie waren die
gemaakt zijn voorafgaande aan de behandeling van tandarts […]. De CIT acht de verklaring
van klaagster aannemelijk en is van oordeel dat verweerder door zijn uitlatingen klaagster
ten onrechte heeft beschuldigd van het maken van niet noodzakelijke röntgenfoto’s
en het onjuist declareren hiervan. Verweerder heeft met deze uitlatingen in strijd
gehandeld met hetgeen is bepaald in artikel 15 van de gedragsregels. (…)”
Klaagster verzocht beklaagde per e-mail d.d. 9 februari 2020 om zijn uitlatingen,
onder verwijzing naar voornoemde beslissing van de CIT-KNMT, richting patiënte te
corrigeren. Beklaagde weigerde dit, zoals hij in zijn e-mail d.d. 10 februari 2020
berichtte aan klaagster. In de e-mail d.d. 30 juni 2020 kondigde klaagster aan dat
zij onderhavige tuchtklacht in zou dienen, als beklaagde geen gevolg zou geven aan
het verzoek tot correctie.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- het volgende:
1. Beklaagde corrigeerde richting patiënte niet zijn onterechte beschuldigingen
aan het adres van klaagster. Tot op heden is de beschuldiging aan het adres van klaagster
dat zij niet-noodzakelijke röntgenfoto’s maakte en die onjuist declareerde niet gecorrigeerd,
ondanks het herhaalde verzoek van klaagster hiertoe. Beklaagde had de betrokken patiënte
moeten informeren over de beslissing van de CIT-KNMT. Klaagster heeft er, zowel als
tandarts op wie de mededelingen betrekking hebben als in de hoedanigheid van tandarts
in de regio waar patiënte woont, belang bij dat de onterechte beschuldigingen worden
gecorrigeerd en het vertrouwen wordt hersteld.
2. De onjuiste mededeling van beklaagde aan de patiënte impliceert dat beklaagde
zelf in een vergelijkbare situatie niet over zou gaan tot het maken van foto’s. Dit
is geen verantwoorde mondzorg. De vraag rijst of beklaagde voldoende kennis heeft
van het beoefenen van mondzorg.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster als collega van beklaagde
geen voldoende rechtstreeks belang heeft bij het indienen van de klacht jegens beklaagde.
Voorts heeft beklaagde op geen enkele wijze tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld
jegens klaagster. Beklaagde heeft niet in strijd gehandeld met hetgeen een behoorlijk
beroepsbeoefenaar betaamt.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Klaagster moet bij het indienen van de klacht een rechtstreeks belang hebben dat geplaatst
kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Klaagster wordt door het
niet corrigeren van de uitlatingen door beklaagde rechtstreeks in haar belang getroffen,
voor zover het wenselijk is om dit in het kader van de ontvankelijkheid te beoordelen
en gelet op de beslissing van het Centraal Tuchtcollege met zaaknummer C2019.177.
Dit belang houdt verband met de individuele gezondheidszorg omdat het niet corrigeren
van bepaalde uitlatingen van invloed kan zijn op het vertrouwen dat patiënte heeft
in klaagster. Klaagster is dus rechtstreeks belanghebbende, als bedoeld in artikel
65 lid 1, onder a, van de Wet BIG. Het handelen valt onder de tweede tuchtnorm, als
bedoeld in artikel 47 lid 1, onder b, van de Wet BIG. Klachtonderdeel 1 is ontvankelijk.
Voor wat betreft klachtonderdeel 2 geldt het volgende. Dit klachtonderdeel heeft betrekking
op de door beklaagde geleverde kwaliteit van zorg. In het algemeen heeft een zorgverlener
geen rechtstreeks belang als hij een klacht indient over de door een andere zorgverlener
geleverde kwaliteit van zorg (zie ook: C2019.177). Klaagster heeft geen omstandigheden
naar voren gebracht die een afwijking van dit algemene uitgangspunt rechtvaardigen.
Klachtonderdeel 2 is niet ontvankelijk.
5.2
Klachtonderdeel 1 moet bezien worden in het licht van de eerdere (tuchtrechtelijke)
procedures en verstoorde verhouding tussen partijen, zoals weergegeven onder de feiten.
Het medisch tuchtrecht heeft tot doel de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg
te bewaken en te bevorderen en de patiënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig
handelen van een zorgverlener. Het gaat daarbij om een algemeen belang. Zoals het
Centraal Tuchtcollege reeds in voornoemde eerdere tuchtrechtelijke procedure tussen
klager en beklaagde overwoog (C2019.177, onder 4.4), is het medisch tuchtrecht niet
bedoeld en ook niet geschikt om een oordeel te vellen over ernstig verstoorde verhoudingen
tussen zorgverleners onderling. Dit is, nog steeds volgens het Centraal Tuchtcollege,
alleen anders als door die verstoorde verhoudingen risico’s ontstaan voor de kwaliteit
van de patiëntenzorg. Van dergelijke risico’s voor de kwaliteit van de patiëntenzorg
is niet gebleken. Het medisch tuchtrecht leent zich derhalve niet tot het afdwingen
van de correctie van uitspraken door beklaagde, zoals klaagster met klachtonderdeel
1 beoogt te bereiken. Daarvoor is mede redengevend dat patiënte geen patiënt was in
de praktijk van klaagster, maar een patiënt in de praktijk van beklaagde. Klaagster
zag patiënte slechts incidenteel in een spoeddienst. Het belang van klaagster, dat
geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg, is van onvoldoende
gewicht om tot een gegrond verwijt in tuchtrechtelijke zin te concluderen. Daarbij
merkt het college op dat het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg
er veeleer mee gediend zou zijn indien partijen hun slechte onderlinge verstandhouding
op een andere wijze zouden oplossen dan door het indienen van klachten. Klachtonderdeel
1 is kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave
in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep haar klacht in volle omvang aan het Centraal
Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrond verklaring van het beroep.
4.2 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping
van het beroep.
Klachtonderdeel 1
4.2 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
ten aanzien van dit klachtonderdeel en neemt dit oordeel over. Het Centraal Tuchtcollege
voegt daar nog wel het volgende aan toe. In beroep voert klaagster aan dat de tandarts
in een vergelijkbare situatie een klacht jegens haar heeft ingediend, welke klacht
in beroep bij uitspraak van 17 maart 2020 gegrond is verklaard en waarbij aan klaagster
de maatregel van waarschuwing is opgelegd. Reeds hierom moet volgens klaagster haar
klacht tegen de tandarts gegrond worden verklaard. Het Centraal Tuchtcollege volgt
klaagster niet in deze stellingen, omdat in de door klaagster aangehaalde uitspraak
sprake was van een wezenlijk ander feitencomplex. Dit betekent dat het beroep ten
aanzien van klachtonderdeel 1 dient te worden verworpen.
Klachtonderdeel 2
4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding
gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen
dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep ten aanzien
van klachtonderdeel 2 moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: S.M. Evers, voorzitter;
L.F. Gerretsen-Visser en A.S. Gratama, leden-juristen en B. van Noordenne en
R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.