ECLI:NL:TGZCTG:2022:101 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021.1079
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2022:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-05-2022 |
Datum publicatie: | 19-05-2022 |
Zaaknummer(s): | C2021.1079 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen uroloog. Klager is door de huisarts naar het ziekenhuis verwezen voor een nadere analyse in verband met infertiliteit en mogelijke testosteron insufficiëntie.Klager was ontevreden over zijn consult bij een collega-uroloog. De beklaagde uroloog heeft de behandeling van klager overgenomen. Klager verwijt de uroloog dat hij een verkeerd medicijn heeft voorgeschreven, dat hij klager niet serieus heeft genomen in zijn zorgen over de mogelijke consequenties van inname van het verkeerde medicijn en toen er een afspraak was ingepland de verkeerde uroloog en dat de uroloog de toezegging dat klager telefonisch een herhaalrecept kon krijgen, niet is nagekomen.Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht dat er een verkeerd medicijn is voorgeschreven gegrond verklaard en de uroloog daarvoor een waarschuwing opgelegd en heeft de klacht verder afgewezen. Klager is in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2020/1079 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. L. Rijsdam, advocaat te Leiden,
tegen
C., uroloog, werkzaam te D., beklaagde in beide instanties,
gemachtigde: mr. D.E. Thiescheffer, advocaat te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 9 december 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den
Haag tegen C. - hierna de uroloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 juli
2021, onder nummer D2021/2640-2020-180a, heeft dat College de klacht ter zake van
onderdeel a. gegrond verklaard en daarvoor aan de uroloog de maatregel van waarschuwing
opgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard
en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
De uroloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 april 2022
behandeld tegelijk met de zaak C2020.1080. De zaken zijn niet gevoegd. Klager is verschenen,
bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Rijsdam. Ook de uroloog was aanwezig, bijgestaan
door mr. Thiescheffer. Tevens was ter zitting aanwezig mevrouw E., de partner van
klager. Partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
2.1 Beklaagde is als uroloog werkzaam in het F. Ziekenhuis, locatie D. (hierna:
het F.).
2.2 Klager is door zijn waarnemend huisarts verwezen naar het F. voor een nadere
analyse vanwege infertiliteit en klachten die mogelijk passen bij testosteroninsufficiëntie.
2.3 Klager heeft in de ochtend van 19 november 2020 een eerste consult gehad bij
een collega van beklaagde, G. (beklaagde in de zaak met klachtnummer 2020-180b, hierna
te noemen: G.). Omdat klager niet tevreden was over het verloop van dit consult, heeft
hij direct na afloop daarvan verzocht zijn behandeling over te dragen aan een andere
uroloog. Zo is beklaagde bij de behandeling van klager betrokken geraakt.
2.4 In de middag van 19 november 2020 zijn de hulpvraag van klager en de te kiezen
behandelstrategie in het overleg van de vakgroep urologie (hierna: het MDO) besproken.
Uitkomst van het MDO was dat aan klager Clomifeen (hierna ook: Clomid) zou worden
voorgeschreven, een oestrogeenreceptormodulator die een positief effect kan hebben
op het testosteron.
2.5 Tijdens een telefonisch consult op vrijdag 27 november 2020 heeft beklaagde
de uitkomsten van het MDO met klager gedeeld. Nadat klager ermee had ingestemd dat
beklaagde zijn nieuwe behandelaar zou worden, heeft beklaagde voorgesteld om te starten
met de behandeling door middel van Clomid, 25mg (om de dag). Beklaagde heeft vervolgens
een recept uitgeschreven.
2.6 Tijdens de ochtendoverdracht van maandag 30 november 2020 meldde G. dat zij
klager tijdens haar weekenddienst aan de lijn had gehad, die haar gemeld had dat beklaagde
hem een verkeerd medicijn had voorgeschreven, namelijk Clomipramine (een antidepressivum)
in plaats van Clomid. G. heeft excuses gemaakt voor deze fout en aangegeven dat hierover
direct na het weekend contact zou worden opgenomen.
2.7 Direct na de ochtendoverdracht heeft beklaagde met klager gebeld om zijn excuses
aan te bieden. Klager vertelde het middel niet gebruikt te hebben, maar uitte wel
zijn zorgen over gevolgen die hadden kunnen intreden als hij het middel wel gebruikt
zou hebben.
2.8 Ook vertelde klager aan beklaagde dat zijn vervolgafspraak was ingepland met
G. Dit was in strijd met zijn wens om niet langer door G. behandeld te worden. In
reactie hierop heeft beklaagde onder meer gezegd dat sprake was van ‘Murphy’s law’.
2.9 Beklaagde heeft vervolgens benoemd dat hij zich voor kon stellen dat, om wat
zich had voorgedaan, het vertrouwen van klager in hem verloren was gegaan. Omdat dit
in zijn ogen geen basis was voor een goede behandelrelatie, heeft beklaagde voorgesteld
klager door te verwijzen naar een andere specialist. Klager heeft hiermee ingestemd
en verzocht om verwijzing naar het H. (H.). Beklaagde heeft hierop toegezegd het juiste
recept naar de apotheek te sturen en de verwijzing te gaan regelen. Beklaagde heeft
het (juiste) recept uitgeschreven en een verwijsbrief opgesteld, die op 1 december
2020 is doorgestuurd naar de afdeling urologie van het H.
2.10 Het voorval als omschreven onder 2.6 was voor beklaagde aanleiding de klachtenfunctionaris
van het F. in te lichten. Omdat klager het foutief voorgeschreven medicijn niet had
ingenomen en de fout van beklaagde daarmee geen medische consequenties had gehad,
er reeds tweemaal excuses waren aangeboden (eerst door G. en daarna door beklaagde)
en klager inmiddels was verwezen naar het H., is in overleg met de klachtenfunctionaris
besloten geen aanvullende actie te ondernemen.
2.11 Op 19 januari 2021 heeft klager gebeld met het secretariaat van de afdeling
urologie van het F. voor een herhaalrecept Clomid. Omdat voor het secretariaat niet
direct duidelijk was wie de behandelaar was van klager, is het verzoek van klager
uitgezet op de afdeling. Aangezien voor beklaagde onduidelijk was of de behandeling
van klager inmiddels was overgenomen door het H., is de vraag of er nog een herhaalrecept
mocht worden afgegeven, op 20 januari 2021 besproken in het MDO. Ook is de kwestie
neergelegd bij de raad van bestuur en bij de klachtenfunctionaris van het F. Besloten
is hierna, om bij het H. te informeren of klager daar al gezien was door een specialist.
Toen uit navraag bij het H. bleek dat klager daar gezien was door een fertiliteitsarts
en door een uroloog en dat een vervolgafspraak gepland stond, is besloten dat beklaagde
geen vervolgrecept meer kon uitschrijven. Dit is door het secretariaat aan klager
meegedeeld.
3. De klacht
Klager verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:
a. een verkeerd medicijn heeft voorgeschreven;
b. de mogelijke consequenties van inname van het verkeerde medicijn heeft weggewuifd
als ‘aannames’;
c. als reactie op het feit dat met de verkeerde uroloog een afspraak was ingepland,
heeft gereageerd met de woorden ‘Murphy’s law’;
d. de toezegging dat een herhaalrecept telefonisch kon worden verkregen, niet is nagekomen,
waardoor klager niet heeft kunnen beschikken over zijn medicijnen.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.
Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
Klachtonderdeel a: voorschrijven verkeerd medicijn
5.1 Beklaagde erkent dat hij aan klager op 27 november 2020 een verkeerd medicijn
heeft voorgeschreven, namelijk Clomipramine in plaats van Clomid. Beklaagde heeft
een fout gemaakt bij het intypen van de naam van het medicijn in het systeem: na het
intypen van de letters ‘Clomi’ kreeg hij alleen ‘Clomipranine’ als treffer, waarna
hij dit medicijn heeft aangeklikt en voorgeschreven. Bij de vervolghandeling, het
daadwerkelijk verzenden van het medicijn aan de apotheek, heeft beklaagde (kennelijk)
geen extra controle meer uitgevoerd.
5.2 Beklaagde erkent dat dit nooit had mogen gebeuren. Hij is enorm geschrokken
van het incident. Hij heeft klager persoonlijk excuses gemaakt toen hij hoorde dat
hij een verkeerd medicijn voorgeschreven had.
5.3 Met klager is het College van oordeel dat beklaagde – door na te laten een
(extra) controle uit te oefenen op de door hem ingetypte (eerste letters van de) medicijnnaam,
met als gevolg dat hij een verkeerd medicijn heeft voorgeschreven – heeft gehandeld
in strijd met de zorg die hij als arts tegenover klager had moeten betrachten.
5.4 De omstandigheden dat klager het medicijn uiteindelijk niet heeft ingenomen,
waardoor de fout geen medische consequenties heeft gehad, en dat klager ook een eigen
verantwoordelijkheid heeft bij het doornemen van de bijsluiter voorafgaand aan het
innemen van een (nieuw) medicijn, doen hieraan op zichzelf niet af.
5.5 Omdat beklaagde zijn werkwijze sinds het incident heeft aangepast (hij voert
nu een extra controle uit voordat hij een medicijn naar de apotheek doorstuurt) en
omdat hij ook organisatie-breed heeft gezocht naar mogelijkheden om de werkprocessen
te verbeteren om herhaling te voorkómen (zo heeft hij de kwestie in het MDO en met
de klachtenfunctionaris besproken en is de casus van klager op enig moment ook in
de raad van bestuur van het F. ter sprake gebracht) is het College van oordeel dat
beklaagde zich toetsbaar heeft opgesteld en dat met de lichtste maatregel – die van
een waarschuwing – kan worden volstaan.
Klachtonderdelen b en c: wegwuiven van de consequenties van de inname van een verkeerd
medicijn als ‘aannames’ en reageren met de woorden ‘Murphy’s law’
5.6 Daarnaast verwijt klager beklaagde dat hij zijn zorgen over de mogelijke effecten
van inname van een verkeerd medicijn heeft weggewimpeld als ‘aannames’ en dat hij
in reactie op een andere fout (een verkeerd ingeplande afspraak) heeft gereageerd
met de woorden ‘Murphy’s law’.
5.7 Beklaagde heeft in zijn verweerschrift en tijdens de zitting uitgelegd dat
hij voornoemde bewoordingen, of woorden van gelijke strekking, inderdaad heeft gebruikt
tijdens het telefoongesprek van 30 november 2020, maar dat hij de ernst van de situatie
daarmee geenszins heeft willen bagatelliseren. Dat zijn woorden door klager wel als
bagatelliserend zijn ervaren, wordt door beklaagde zeer betreurd.
5.8 Het College overweegt in dit verband dat verwijten over de inhoud en wijze
van (mondelinge) communicatie zich vaak moeilijk op hun juistheid laten beoordelen.
Het College is immers van die communicatie geen getuige geweest. Het is vaak ‘de toon
die de muziek maakt’ en behalve de toon van een boodschap is ook de context waarin
iets gezegd wordt doorgaans van groot belang. Dit alles maakt het beoordelen van de
wijze van bejegening voor het College tot een moeilijke opgaaf, ook al heeft klager
in dit geval een (door hemzelf gemaakt) transcript van het bewuste telefoongesprek
overgelegd.
5.9 Uit het transcript, gelezen in samenhang met de gedingstukken en met hetgeen
op de zitting is besproken, blijkt voor het College niet dat beklaagde – van wie als
professioneel zorgverlener zonder meer mag worden verwacht dat hij een gesprek waarin
excuses moeten worden gemaakt en waarin een beroep wordt gedaan op zijn inlevingsvermogen,
in goede banen kan leiden – tijdens het telefoongesprek communicatief of anderszins
tekort geschoten is. Het College concludeert dan ook dat de onderdelen b. en c. van
de klacht ongegrond zijn.
Klachtonderdeel d: niet-nakomen afspraak herhaalrecept
5.10 Het vierde en laatste klachtonderdeel ziet op het feit dat beklaagde – tegen
de afspraken in – op 19/20 januari 2021 geen herhaalrecept meer heeft afgegeven, waardoor
klager niet meer over zijn medicijnen heeft kunnen beschikken.
5.11 Uit het onder 2.11 overwogene blijkt dat beklaagde deze kwestie achtereenvolgens
aan het MDO, de raad van bestuur en de klachtenfunctionaris heeft voorgelegd. Na dit
interne overleg, en nadat beklaagde zich ervan had vergewist dat de behandeling inmiddels
door de specialisten van het H. opgepakt was, heeft beklaagde afgezien van het voorschrijven
van een herhaalrecept. Het College is van oordeel dat deze handelwijze getuigt van
zorgvuldigheid. Beklaagde heeft hiermee immers voorkómen dat hij met het uitschrijven
van een herhaalrecept zou interveniëren in de behandeling van de opvolgend specialisten,
terwijl hij geen kennis had van het effect van de behandeling met Clomid en hij ook
de patiëntgegevens van klager niet meer kon inzien.
5.12 Dat aan klager mogelijk niet duidelijk is meegedeeld dat de toezegging dat
hij voor een herhaalrecept naar het F. mocht bellen alléén gold zo lang de behandeling
nog niet door de opvolgend specialisten van het H. overgenomen was, is – zeker in
het licht van de communicatieproblemen die zich tussen klager, beklaagde (en medebeklaagde)
eind 2020 al hadden voorgedaan – betreurenswaardig, maar maakt het oordeel van het
College niet anders. Dit geldt temeer nu tijdens de zitting duidelijk is geworden
dat klager, toen hij op 19 januari 2021 belde voor een herhaalrecept, het medicijn
Clomid al niet meer innam terwijl hij daarvan nog een bescheiden voorraad voorhanden
had, waardoor van een situatie van het niet kunnen beschikken over voldoende medicijnen
geen sprake was.
Conclusie en schadevergoeding
5.13 Met betrekking tot de klachtonderdelen b., c. en d., kan beklaagde geen verwijt
worden gemaakt als bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG. De klacht
zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
5.14 Ten aanzien van klachtonderdeel a. is de conclusie dat beklaagde in strijd
heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten.
Zoals al overwogen, zal het College beklaagde hiervoor de maatregel van een waarschuwing
opleggen. Voor een vergoeding van de kosten die klager heeft moeten maken voor bezoeken
en behandelingen in het F. is – nog daargelaten dat (de gemachtigde van) klager niet
heeft begroot hoe hoog deze kosten precies waren – in een procedure als deze geen
plaats. Het College zal het verzoek hiertoe dan ook afwijzen”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Klager stelt in beroep dat het Regionaal Tuchtcollege in zijn beslissing de feiten
onjuist heeft weergegeven en deels ook in de verkeerde volgorde heeft gezet. Anders
dan klager is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat overweging “2. De feiten”
van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege een adequate weergave is van de feiten
die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Het Centraal Tuchtcollege zal bij
de beoordeling van het beroep van die feiten uitgaan. De door klager voorgestelde
verbeteringen van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten zijn interpretaties
van klager of toevoegingen die niet relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
Het Centraal Tuchtcollege neemt deze dan ook niet over.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Omvang beroepsprocedure
Klager kan alleen beroep instellen voor zover het Regionaal Tuchtcollege zijn klacht
heeft afgewezen of voor zover hij in zijn klacht niet-ontvankelijk is verklaard (artikel
73 lid 1 Wet BIG). Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard.
Dit betekent dat beroep tegen dat klachtonderdeel niet mogelijk is. Klager is dan
ook niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dat is gericht tegen klachtonderdeel
a.
Nieuwe klachten
Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Het Centraal Tuchtcollege
kan in beroep namelijk alleen oordelen over die klachten die al aan het Regionaal
Tuchtcollege ter beoordeling zijn voorgelegd. Volgens klager heeft de uroloog Clomid
voorgeschreven zonder voorafgaand lichamelijk onderzoek, zonder de uitslag van de
bloedwaarden af te wachten, een en ander op basis van een moeizaam verlopen gesprek
van klager met zijn collega-uroloog. Bij de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege
is het verwijt dat de uroloog onzorgvuldig heeft gehandeld door aan klager Clomid
voor te schrijven zonder dat hij daarbij een eigen beleid heeft gevolgd niet aan de
orde geweest. Voor zover klager dit verwijt in beroep als nieuwe klacht aan het Centraal
Tuchtcollege voorlegt, is hij daarin niet-ontvankelijk.
5. Beoordeling van het beroep
5.1 Het beroep van klager gaat allereerst over de onzorgvuldige bejegening door
de uroloog, waarbij de uroloog volgens klager de mogelijke consequenties van inname
van het verkeerde medicijn heeft weggewuifd als ‘aannames’ (klachtonderdeel b) en
waarbij hij als reactie op het feit dat een afspraak was ingepland met de verkeerde
uroloog heeft gereageerd met de woorden ‘Murphy’s law’ (klachtonderdeel c). Klager
stelt in zijn beroepschrift verder aan de orde dat de uroloog zijn toezegging dat
klager telefonisch een herhaalrecept kon krijgen, niet is nagekomen (klachtonderdeel
d). Klager wil met zijn beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege deze klachtonderdelen
(her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart en aan de uroloog daarvoor een
zwaardere maatregel oplegt dan een waarschuwing.
5.2 De uroloog heeft verweer gevoerd en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht
om het beroep te verwerpen.
5.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover bij dat
tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege opgebouwde zaaksdossier
is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
5.4 In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een keer gevoerd. Daarbij
heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal Tuchtcollege
vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2022 is dat debat voortgezet.
5.5 De bespreking van de zaak in raadkamer na de mondelinge behandeling in beroep
heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere feiten
of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
5.6 Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de uroloog wat betreft de
klachtonderdelen b, c en d bij zijn beroepsmatige handelen is gebleven binnen de grenzen
van wat van hem als redelijk bekwaam en redelijk handelend uroloog mag worden verwacht.
Het Centraal Tuchtcollege neemt over dat wat het Regionaal Tuchtcollege daarover in
de beslissing onder het kopje “5. De beoordeling” heeft overwogen.
Telefoongesprek 30 november 2020
5.7 Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat de uroloog tijdens het telefoongesprek van 30 november 2020 met klager voldoende
professioneel is opgetreden (klachtonderdelen b en c). Het Centraal Tuchtcollege is
niet gebleken dat de uroloog de ernst van het voorschrijven van verkeerde medicatie
heeft miskend of het feit dat er een afspraak was ingepland met de verkeerde uroloog,
heeft gebagatelliseerd. De uroloog heeft in het telefoongesprek herhaaldelijk en ook
nadien diverse keren zijn excuses aangeboden en het Centraal Tuchtcollege heeft geen
reden om te twijfelen aan de oprechtheid daarvan. De telefonische opmerkingen van
de uroloog dat hij niet weet wat voor klager de mogelijke consequenties hadden kunnen
zijn als klager het verkeerde medicijn had ingenomen en dat de door klager genoemde
consequenties (tegenovergestelde werking, afvlakking testosteron en libido) een ‘aanname’
zijn, zijn op zichzelf juist en niet als onzorgvuldig aan te merken.
5.8 Voor zover klager er ook over heeft geklaagd dat de uroloog geen telefonisch
contact met de huisarts heeft opgenomen zoals hij telefonisch had toegezegd, acht
het Centraal Tuchtcollege het ongelukkig dat de uroloog aan deze mededeling geen gevolg
heeft gegeven, maar omdat de uroloog de huisarts dezelfde dag nog schriftelijk over
het vervolgbeleid heeft geïnformeerd door de huisarts een kopie toe te sturen van
zijn verwijsbrief aan de opvolgend specialist van het H., is deze omissie voldoende
hersteld. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
Herhaalrecept
5.9 Ook heeft de uroloog naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege adequaat
gehandeld door geen herhaalrecept uit te schrijven toen klager daarom vroeg op
19 januari 2021, omdat klager toen al onder behandeling was bij de opvolgend specialist
van het H. en een herhaalrecept klagers behandeling daar ongewenst zou kunnen doorkruisen.
Het Centraal Tuchtcollege merkt hierbij op dat klager terecht heeft opgemerkt dat
hij het medicijn Clomid nog innam toen hij op 19 januari 2021 belde voor een herhaalrecept.
Het Centraal Tuchtcollege neemt dan ook uit de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
niet over de zinsnede: ‘het medicijn Clomid al niet meer innam’ (rechtsoverweging
5.12, zevende regel van boven).
5.10 Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen.
6. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: E.J. Daalder, voorzitter; B.J.M. Frederiks en
A.S. Gratama, leden juristen en P.J.M. Kil en M.G.M. Smid-Oostendorp, leden beroepsgenoten
en D. Brommer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.