ECLI:NL:TGDKG:2022:99 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/700637 / DW RK 21/144 MdV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:99
Datum uitspraak: 06-05-2022
Datum publicatie: 13-05-2022
Zaaknummer(s): C/13/700637 / DW RK 21/144 MdV/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Artikel 45 lid 3 onder d Rv geeft als uitgangspunt de vermelding van het adres. De Hoge Raad heeft echter op 18 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2101) bepaald dat als het ontbreken van het woonadres van een gedaagde in een exploot, bijvoorbeeld in het geval van een geheim adres, niet leidt tot een identificatieprobleem, de vermelding van het adres niet per se noodzakelijk is. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat alleen op grond van een zwaarwegend belang van het uitgangspunt neergelegd in artikel 45 Rv kan worden afgeweken. Klager heeft aangevoerd dat hij wel degelijk een zwaarwegend belang heeft op grond waarvan zijn adres geheim moet blijven. Dit belang is gelegen in de aard van zijn werkzaamheden: onderbewindgestelden kunnen zich agressief richting bewindvoerders gaan gedragen. Naar het oordeel van de kamer had de gerechtsdeurwaarder gelet op het arrest van de Hoge Raad en in aanmerking genomen het zwaarwegend belang van klager om zijn adres geheim te houden, ervoor moeten kiezen dit adres niet te vermelden in het exploot. Ook in het geval het exploot niet zou zijn doorgestuurd aan de onderbewindgestelde zoals in dit geval wel is gebeurd, heeft klager een gerechtvaardigd belang bij het niet vermelden van zijn adresgegevens in een exploot. Een (ex)onderbewindgestelde kan namelijk altijd een afschrift van een exploot opvragen bij een gerechtsdeurwaarder, waardoor die gegevens alsnog bekend kunnen worden bij die (ex)onderbewindgestelde. De kamer is dus van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.  [1] ECLI:NL:HR2020:2101

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 mei 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) inzake de klacht met nummer C/13/700637 / DW RK 21/144 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

gemachtigde: mr. [..],

tegen:

[..],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [..]

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 12 april 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op

21 mei 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022 alwaar klager, zijn gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 6 mei 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           bij beschikking van 10 februari 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Tilburg, is klager benoemd tot bewindvoerder van [..];

-           op 24 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd onder de werkgever van de onderbewindgestelde;

-           op 2 maart 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder het gelegde beslag betekend aan het privéadres van klager;

-           bij e-mail van 2 maart 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder een afschrift van de betekening aan de onderbewindgestelde gestuurd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. De gerechtsdeurwaarder heeft tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door vermelding van klagers privéadres in het exploot van 2 maart 2021 terwijl klager een geheim adres heeft in verband met zijn activiteiten als beschermingsbewindvoerder. Dit blijkt uit de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

b. De gerechtsdeurwaarder heeft tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door een afschrift van bovengenoemd exploot aan de onderbewindgestelde te mailen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer het volgende. Artikel 45 lid 3 onder d Wetboek van burgerlijk rechtsvordering (hierna Rv) geeft als uitgangspunt de vermelding van het adres. De Hoge Raad heeft echter op 18 december 2020[1] bepaald dat als het ontbreken van het woonadres van een gedaagde in een exploot, bijvoorbeeld in het geval van een geheim adres, niet leidt tot een identificatieprobleem, de vermelding van het adres niet per se noodzakelijk is. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat alleen op grond van een zwaarwegend belang van het uitgangspunt neergelegd in artikel 45 Rv kan worden afgeweken. Klager heeft aangevoerd dat hij wel degelijk een zwaarwegend belang heeft op grond waarvan zijn adres geheim moet blijven. Dit belang is gelegen in de aard van zijn werkzaamheden: onderbewindgestelden kunnen zich agressief richting bewindvoerders gaan gedragen. Naar het oordeel van de kamer had de gerechtsdeurwaarder gelet op het arrest van de Hoge Raad en in aanmerking genomen het zwaarwegend belang van klager om zijn adres geheim te houden, ervoor moeten kiezen dit adres niet te vermelden in het exploot. Ook in het geval het exploot niet zou zijn doorgestuurd aan de onderbewindgestelde zoals in dit geval wel is gebeurd, heeft klager een gerechtvaardigd belang bij het niet vermelden van zijn adresgegevens in een exploot. Een (ex)onderbewindgestelde kan namelijk altijd een afschrift van een exploot opvragen bij een gerechtsdeurwaarder, waardoor die gegevens alsnog bekend kunnen worden bij die (ex)onderbewindgestelde. De kamer is dus van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. De kamer legt hiervoor echter geen maatregel op, omdat de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder conform de tot nu toe bestendige rechtspraak van de kamer is.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat de onderbewindgestelde een afschrift heeft ontvangen van het aan klager betekende exploot. Dit is gebeurd in het kader van de Verzamelspoedwet Covid 19. Ten kantore van de gerechtsdeurwaarder is daarvoor een automatiseringsproces ingevoerd op grond waarvan na betekening van een exploot aan een debiteur automatisch een afschrift wordt gezonden aan het bekende e-mail adres van de debiteur, in dit geval de onderbewindgestelde. De gerechtsdeurwaarder heeft op de zitting meegedeeld dat het systeem inmiddels is aangepast. Naar het oordeel van de kamer, mede in ogenschouw nemend het onder 4.2 overwogene, moet worden vastgesteld dat klager is geschaad in zijn belang. Dit leidt ertoe dat de klacht terecht is voorgesteld. Nu de gerechtsdeurwaarder de fout heeft erkend en direct maatregelen heeft getroffen om vergelijkbare fouten te voorkomen, volstaat de kamer met oplegging van een waarschuwing.

4.4 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de opgelegde maatregel een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

4.5 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden. Ook dient de gerechtsdeurwaarder

aan klager de forfaitaire proceskosten te vergoeden. Voor klager worden die begroot op totaal € 350,00 aan kosten van klager, vastgesteld op een forfaitair bedrag van

€ 50,00 en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,00).

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt ten aanzien van klachtonderdeel b de maatregel van waarschuwing op;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klager betaalde griffierecht ad

€ 50,00 vergoedt na onherroepelijk worden van deze beslissing;

  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, te begroten op € 350,00, te betalen na onherroepelijk worden van deze beslissing

[1] ECLI:NL:HR2020:2101