ECLI:NL:TGDKG:2022:98 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/696290 / DW RK 21/29 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:98
Datum uitspraak: 04-05-2022
Datum publicatie: 13-05-2022
Zaaknummer(s): C/13/696290 / DW RK 21/29 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft zich gedragen als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt aangaande het beslag op de AOW, alsmede het beslag op het vakantiegeld van klaagster. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 mei 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 januari 2021 met zaaknummer C/13/667761 DW RK 19/300 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/696290 / DW RK 21/29 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mailberichten met bijlagen, ingekomen op 22 mei 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij e-mails van 23 mei 2019, 12 juni 2019,

9 juli 2019, 8 en 9 juni 2020 en 29 juli 2020. Bij verweerschrift, ingekomen op

11 november 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter van 12 januari 2021 toegezonden bij brief van 12 januari 2021. Bij brief, ingekomen op 19 januari 2021, heeft klaagster (pro forma) verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail van 2 februari 2021 heeft klaagster het verzet aangevuld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 maart 2022 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 4 mei 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • De gerechtsdeurwaarder is sinds juli 2013 belast met een vordering [   ] op klaagster. De vordering heeft betrekking op een betalingsachterstand bij [   ].
  • Bij vonnis van 12 juli 2016 van de kantonrechter te Leeuwarden is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij exploot van 1 augustus 2016 is het vonnis van 12 juli 2016 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Bij brief van 9 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster aangemaand tot betaling van een door de rechter toegewezen geldsom over te gaan.
  • Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 15 mei 2019 medegedeeld dat zij de brief van 9 mei 2019 heeft doorgezonden naar haar advocaat en heeft zij om een betalingsregeling verzocht.
  • Bij e-mail van 17 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld niet akkoord te gaan met een betalingsregeling, omdat in het verleden al diverse afspraken niet zijn nagekomen. Tevens is aan klaagster medegedeeld dat de executie zou worden voortgezet.
  • Hierop heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder op diezelfde dag medegedeeld dat zij een inkomen uit de AOW heeft, welk inkomen onder de beslagvrije voet ligt. Tevens heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verwezen naar

[   ] (schuldhulp).

  • Op 22 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klaagster.
  • Bij e-mail van 22 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht om een overzicht van haar inkomsten voorzien van bewijsstukken, indien zij aanpassing van de beslagvrije voet wenst.
  • Bij e-mail van 26 juni 2019 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een voorstel voor finale kwijting gedaan en heeft zij de stukken voor aanpassing van de beslagvrije voet toegezonden.
  • Bij e-mail van 9 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat hij het voorstel tot finale kwijting heeft voorgelegd aan de opdrachtgever en hij een terugkoppeling zal geven zodra daarop een reactie is gekomen. Daarnaast is klaagster geïnformeerd dat de beslagvrije voet is herzien en is vastgesteld op € 1.273,16 per maand.
  • Om de juiste beslagvrije voet over 2020 te kunnen berekenen heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster bij brief van 12 juni 2020 verzocht om bewijsstukken.
  • Bij e-mail van 16 juni 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat het beslag zal worden opgeheven en het ingehouden vakantiegeld zal worden geretourneerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

1. de gerechtsdeurwaarder haar blijft achtervolgen, terwijl hij ervan op de hoogte is dat een en ander in behandeling is bij [   ];

2. de gerechtsdeurwaarder beslag op haar AOW-uitkering heeft gelegd en daarbij geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet;

4. de gerechtsdeurwaarder beslag op haar vakantiegeld heeft gelegd;

7. op een door de gerechtsdeurwaarder opgesteld overzicht van haar schuld een door haar in 2015 overgemaakt bedrag van € 2.000,- niet terug te vinden is.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt, nu hij het gewraakte beslag heeft gelegd. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de voorzitter voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Uit de overlegde producties blijkt dat het beslag inmiddels is opgeheven. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de beslagvrije voet eerst op de juiste manier kan worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de benodigde bewijsstukken. In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder bij leggen van het loonbeslag op 22 mei 2019 de beslagvrije voet toegepast aan de hand van de bij hem op dat moment bekende gegevens. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet op 9 juli 2019 heeft aangepast nadat hij de gevraagde bewijsstukken van klaagster had ontvangen. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de Hoge Raad in zijn arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3068) heeft bepaald dat, indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld wordt opgebouwd steeds boven de beslagvrije voet uitkomt, de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel vatbaar is voor beslag. Dit is anders in de gevallen waarin het maandelijkse inkomen in die maanden steeds beneden de beslagvrije voet is gebleven of waarin de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het inkomen in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam. Het vakantiegeld is in de genoemde gevallen slechts vatbaar voor beslag voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Hierbij tellen ook de maanden mee waarin er nog geen beslag op het inkomen lag. Doorslaggevend is of er beslag op het inkomen rust in de maanden waarin de uitbetaling van het vakantiegeld plaatsvindt. Vaststaat dat er in de maanden waarin de betaling van het vakantiegeld plaatsvond beslag op het inkomen rustte. Nadat klaagster bij e-mail van 15 juni 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen de ingehouden vakantiegelden heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster geïnformeerd dat het beslag zal worden opgeheven en de teveel ingehouden gelden zullen worden geretourneerd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat dat deze enkele niet nader door klaagster onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In het pro-forma verzetschrift heeft klaagster aangegeven dat zij bij voorbaat in beroep (lees: verzet) gaat op nader te noemen gronden. Voorts is klaagster uitvoerig ingegaan op haar gezondheidssituatie. In haar aanvulling op het verzetschrift heeft klaagster geen gronden aangevoerd. Ook is klaagster nauwelijks ingegaan op de (beslis)onderdelen van de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft zich opnieuw uitvoerig uitgelaten over haar gezondheidssituatie en heeft aanleiding gezien om uitstel te verzoeken tot nader order.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor de onderhavige behandeling van het verzet is de zaak van klaagster enkele keren eerder op zitting gepland, te weten op 3 november 2021, 21 december 2021 en 17 januari 2022. De behandeling werd telkens uitgesteld op verzoek van klaagster op grond dat haar gezondheid het niet toelaat om ter zitting te verschijnen. Klaagster schets een sombere (voortdurend verslechterende) gezondheidssituatie die volgens klaagster zal leiden tot een vroegtijdig overlijden als de gerechtsdeurwaarder niet wordt gestopt om beslag te leggen op haar AOW.

7.2 Klaagster is herhaaldelijk erop gewezen dat zij haar bezwaren schriftelijk uiteen kan zetten. Klaagster heeft echter steeds ervoor gekozen te volstaan met een uitvoerige beschrijving van haar gezondheidssituatie in plaats van in te gaan op de bezwaren die zij heeft tegen de beslissing van de voorzitter, dan wel tegen het handelen van de gerechtsdeurwaarder. Klaagster is ook kenbaar gemaakt dat zij een gemachtigde mag aanwijzen die het woord ter zitting voor haar voert. Ook is aan klaagster de mogelijkheid geboden om de zitting via de telefoon of videoverbinding bij te wonen. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. De behandeling heeft nu ruimschoots een jaar na de indiening van het verzet plaatsgevonden, waarbij de kamer steeds het verzoek om uitstel van klaagster heeft ingewilligd. Het verzoek om uitstel van klaagster voor de zitting van vandaag

(16 maart 2022), zal daarom niet meer worden gehonoreerd.

7.3 De kamer maakt uit de correspondentie van klaagster op dat klaagster stress ervaart als het gaat om de behandeling van de zaak (en andere lopende (rechts-)
zaken). Op korte termijn valt geen verbetering te verwachten in de gezondheid van klaagster. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder een belang erbij dat voor hem een eind komt aan de klacht die sinds mei 2019 hangende is. Gelet hierop overweegt de kamer als volgt.

7.4 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter levert geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beoordeling van de klacht toekomt. Niet in de laatste plaats omdat klaagster herhaaldelijk een geschil met de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NvM) aanhaalt, waarvan niet valt in te zien hoe dat zich verhoudt tot de klacht. De kamer zal dit dan ook passeren. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.5 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.