ECLI:NL:TGDKG:2022:89 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/707776 / DW RK 21/431 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:89
Datum uitspraak: 04-05-2022
Datum publicatie: 10-05-2022
Zaaknummer(s): C/13/707776 / DW RK 21/431 LV/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft met het bankbeslag niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Er zijn geen onnodige kosten gemaakt. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 mei 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 september 2021 met zaaknummer C/13/697813 DW RK 21/76 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/707776 / DW RK 21/431 LV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 18 februari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 maart 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 14 september 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij brief, ingekomen op 28 september 2021, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 maart 2022 alwaar klaagster telefonisch is gehoord en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De uitspraak is bepaald op 4 mei 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van T-Mobile Netherlands B.V. op de partner van klaagster, te weten [  ] (hierna: [  ]).

-           Bij vonnis van de kantonrechter te [  ] van 18 november 2015 is [  ] veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 18 december 2015 is het vonnis van 18 november 2015 aan

[  ] betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 4 februari 2021 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van [  ].

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder blijft aandringen op een betalingsregeling;

b: de gerechtsdeurwaarder bankbeslag heeft gelegd terwijl zij weet dat er geen aflossingscapaciteit is;

c: de gerechtsdeurwaarder de kosten onnodig laat oplopen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat het niet tuchtrechtelijk laakbaar is indien de gerechtsdeurwaarder een schuldenaar adviseert om een betalingsregeling met de gerechtsdeurwaarder overeen te komen. Dit is juist om verdere executiemaatregelen en de daarbij behorende kosten te voorkomen. Niet aangetoond dan wel aannemelijk is gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder klaagster of [  ] op enige wijze heeft gedwongen om een betalingsregeling overeen te komen. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis van 18 november 2015 te executeren. Het gelegde beslag op de bankrekening van [  ] is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu [  ] op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van de schuldenaar. De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder had kunnen weten dat er geen aflossingscapaciteit is wordt niet gevolgd. Een gerechtsdeurwaarder heeft vanwege privacy redenen voorafgaand het leggen van beslag geen inzage in het saldo van de bij de bank aangehouden rekening(en). Pas nadat de derdenverklaring van de bank is ontvangen wordt duidelijk of het beslag doel heeft getroffen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Dat deze kosten zijn opgelopen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Het had op de weg van [  ] gelegen om tijdig tot betaling over te gaan.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet ingaat op het feit dat zij op de hoogte is van het ontbreken van aflossingscapaciteit en dat daardoor de kosten onnodig oplopen.

6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat er, behalve uit bankbeslag, uit andere bronnen geput had kunnen worden waaruit kon worden afgeleid dat er niet voldoende saldo op de bankrekening staat om de vordering te kunnen voldoen.

6.3 Klaagster voert ten slotte aan dat zij meermalen heeft aangegeven dat er geen mogelijkheid was voor een betalingsregeling en dat er een schuld bij de Belastingdienst en het Centraal Justitieel Incassobureau was en tevens dat er al beslag op haar inkomen lag.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klaagster ter zitting aangevoerde maken dit niet anders.

7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.