ECLI:NL:TGDKG:2022:84 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/691395 / DW RK 20/521 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:84
Datum uitspraak: 22-04-2022
Datum publicatie: 25-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/691395 / DW RK 20/521 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder disproportioneel beslag heeft gelegd op alle bankrekeningen, waaronder ook op de rekeningen van de kinderen. De kamer merkt onder meer op dat voorafgaand aan het bankbeslag bij de gerechtsdeurwaarder niet bekend is of de schuldenaar verschillende rekeningen bij de bank houdt. Dit maakt evenwel geen verschil. Er wordt namelijk beslag onder de bank gelegd en niet op een specifieke rekening. De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 april 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 29 september 2020 met zaaknummer C/13/685212 DW RK 20/283 LV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/691395 / DW RK 20/521 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 9 juni 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 augustus 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 29 september 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 29 september 2020. Bij e-mailbericht, ingekomen op 11 oktober 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 maart 2022 alwaar klaagster, haar partner en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 22 april 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van de kantonrechter te Zutphen van 29 januari 2020 is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij exploot van 28 februari 2020 is het vonnis van 29 januari 2020 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Op 24 april 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank ten laste van klaagster.
  • Bij exploot van 4 mei 2020 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klaagster betekend.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder geen rekening heeft gehouden met het proportionaliteitsbeginsel, niet de juiste prioriteiten heeft gesteld, misbruik maakt van haar bevoegdheid en recht en tevens ethisch onverantwoordelijk handelt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde en enige aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klaagster kan worden aangemerkt als vallende onder haar verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet. 

4.3 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, dus ook op haar bankrekening. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Ten aanzien van de proportionaliteit van het gelegde beslag geldt dat de beslaglegger aansprake­lijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag, omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven, maar aan de gewone rechter.

4.5 Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder geen nadere executiemaatregelen heeft getroffen nadat de gemachtigde van klaagster naar aanleiding van het gelegde beslag had gesteld dat het vonnis niet aan klaagster was betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft de stelling van de gemachtigde van klaagster direct geverifieerd bij de collega-gerechtsdeurwaarder die de betekening had verricht. De collega-gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat het vonnis op de in artikel 47 Rv bepaalde wijze door achterlating van het exploot in een gesloten envelop op het adres waar klaagster volgens de gegevens van de Basisregistratie Personen woonachtig is, is betekend. Nadat de gemachtigde van klaagster had aangekondigd een klacht bij de kamer te zullen indienen heeft de gerechtsdeurwaarder toegezegd dat zij de gelden, ter hoogte van het openstaande bedrag uit het gelegde beslag, onder zich zal houden in afwachting van een beslissing op de onderhavige klacht om zodoende de gelden aan klaagster te kunnen retourneren voor zover dat noodzakelijk is.

4.6 De gerechtsdeurwaarder heeft, drie maanden nadat het vonnis is gewezen en klaagster door de rechtbank op de hoogte is gebracht van het vonnis en twee maanden na betekening van het vonnis, beslag op de bankrekening van klaagster gelegd, omdat betaling dan wel een reactie op het vonnis (richting de opdrachtgever) is uitgebleven. Klaagster is voldoende in de gelegenheid gesteld om tot betaling van de vordering over te gaan dan wel een regeling te treffen.

4.7 Bij beslag op een bankrekening kan sprake zijn van misbruik van de bevoegdheid en recht als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan. Hiervan is niet gebleken en klaagster heeft dit ook niet aangetoond.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster – samengevat – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder disproportioneel beslag heeft gelegd ten koste van klaagster op alle bankrekeningen (privé, zakelijk, spaar, partner en kinder). Het oorspronkelijk geclaimde bedrag betrof € 208,00, waarbij er ook nog eens twijfels zijn ten aanzien van de betekening van het vonnis.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer merkt op dat bij een bankbeslag de zekerheid niet bestaat dat op de rekening waarop beslag wordt gelegd een positief saldo staat. Bij de bank kan vanwege privacyredenen niet naar de rekeningen en het saldo worden geïnformeerd. Evenmin is vooraf bekend of de schuldenaar verschillende rekeningen bij de bank houdt. Voor een bankbeslag maakt dat evenwel geen verschil. Er wordt namelijk beslag onder de bank gelegd ten laste van de schuldenaar en niet op een specifieke rekening. De kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.