ECLI:NL:TGDKG:2022:82 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/700662 / DW RK 21/146 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:82
Datum uitspraak: 22-04-2022
Datum publicatie: 25-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/700662 / DW RK 21/146 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder zonder aankondiging beslag op zijn bankrekening heeft gelegd. De voorzitter heeft overwogen dat de gerechtsdeurwaarder uitvoering heeft gegeven aan zijn ministerieplicht. Daarbij maakte het op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek niet uit of er al beslag lag op het inkomen van klager. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 april 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 6 april 2020 met zaaknummer C/13/692733 DW RK 20/562 MK/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/700662 / DW RK 21/146 MdV/SM ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ]

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 11 november 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 november 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 6 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 7 april 2020. Bij e-mail, ingekomen op 10 april 2021, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 maart 2022 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 22 april 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klager gewezen vonnis van de kantonrechter van 16 maart 2016.
  • Op 6 november 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van klager.
  • Bij exploot van 10 november 2020 is het proces-verbaal van het bankbeslag aan klager betekend.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder zonder aankondiging beslag op zijn bankrekening heeft gelegd, terwijl er ook al beslag op zijn inkomen was gelegd, met als gevolg dat hij zijn huur niet meer kan betalen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen (medewerkers van) een gerechtsdeurwaarderskantoor. De in de aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij in het verweer heeft aangegeven dat hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het doen en nalaten van de bij hem werkzame medewerkers. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag op de bankrekening van klager te leggen. Dat reeds beslag op het inkomen van klager was gelegd maakt het niet anders, nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in staat voor de vordering. Er bestaat voor de gerechtsdeurwaarder geen verplichting om een dergelijk beslag vooraf aan te kondigen. Uit het verweerschrift blijkt dat klager op 6 en 9 november 2020 telefonisch bezwaar heeft gemaakt tegen het gelegde beslag. De gerechtsdeurwaarder heeft klager hierop aangegeven nog in afwachting te zijn van de derden verklaring en dat klager de bank kan verzoeken om de verklaring versneld te doen. Klager heeft volgens de gerechtsdeurwaarder aangegeven dit niet te zullen doen. De gerechtsdeurwaarder heeft verder in het verweerschrift gesteld dat het beslag op 6 november 2020 is gelegd en er dan ook vanuit kon worden gegaan dat de vaste lasten van klager inmiddels waren voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft het verzoek van klager om toepassing van de beslagvrije voet in behandeling genomen, maar tot op heden nog niet alle gevraagde gegevens ontvangen. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder hier niet gemaakt worden.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – herhaald – aangevoerd dat het beslag ten onrechte is gelegd, te meer nu er ook al beslag lag op zijn inkomen. Volgens klager heeft de voorzitter in zijn beslissing van 6 april 2020 onvoldoende rekening gehouden met het verhaal en de situatie van klager.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Hetgeen klager ter zitting heeft aangevoerd tegen de beslissing van de voorzitter levert geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.