ECLI:NL:TGDKG:2022:80 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/681586 / DW RK 20/126 KM/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:80
Datum uitspraak: 19-04-2022
Datum publicatie: 20-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/681586 / DW RK 20/126 KM/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 april 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 maart 2020 met zaaknummer C/13/676767 DW RK 19/659 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/681586 / DW RK 20/126 KM/WdJ ingesteld door:

[  ],

klaagster,

gemachtigde: [  ],

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

3. [  ],

4. [  ],

(toegevoegd) gerechtsdeurwaarders te Amsterdam,

5. alle gerechtsdeurwaarders handelend onder de naam [  ],

beklaagden;

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 13 december 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op

10 februari 2020, heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 10 maart 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 24 maart 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 maart 2022 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 19 april 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van het volgende feiten:

-           Op 4 december 2018 is aan [  ] een dwangbevel van

22 november 2018 betekend.

-           Op 25 november 2019 is beslag gelegd op de bankrekening van [  ]. Dit beslag is op 29 november 2019 aan [  ] betekend.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat  over het volgende.

a. Klaagster is bestuurder van [  ]. Door de RDW is een boete opgelegd. Klaagster diende een restantbedrag uiterlijk 6 november 2019 over te maken. Klaagster heeft dit bedrag op 5 november 2019 voldaan. Op 29 november 2019 is onrechtmatig beslag gelegd op de bankrekening van [  ].

b. Er is sprake van een laakbare handeling en een ambtsovertreding.

c. Er is sprake van onnodige kosten en schades.

d. De gerechtsdeurwaarders zijn op geldjacht, hun brieven vermelden de leus: we cash, we care. Hieruit blijkt het gierige en oneerlijke karakter van beklaagden.

e. De brieven van 5 april 2019 en 7 augustus 2019 vermelden geen specificatie van de vordering en geen CJIB nummer, maar wel wordt klaagster geïntimideerd in de brieven.

f. De gerechtsdeurwaarders krijgen een opdracht van de staat, maar dit beschouwen zij als hun eigen geld. Zij vullen hun portemonnee zonder met de opdrachtgever contact te hebben. Indien zij met de opdrachtgever contact zouden hebben zouden ze weten dat de vordering reeds betaald is.

g. [  ] vordert op onrechtmatige wijze geld. [  ] heeft vijfentwintig kantoren. Het is evident dat zij minder rechtshandelingen doet en meer op geldjacht is.

h. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van de verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders is het verboden om een reeds -zonder vonnis- betaald bedrag te innen en te dreigen met maatregelen die zij niet waar kunnen maken.

i. De brieven zijn verzonden door het deurwaarderskantoor maar er is geen naam op de brief vermeld. Daarom dienen alle gerechtsdeurwaarders van het kantoor te worden aangeklaagd en verantwoordelijkheid te dragen.

j. Er is gehandeld in strijd met artikel 2 en 8 van de verordening van de KBvG normen voor kwaliteit. Er dienen daarom maatregelen opgelegd te worden. De wet staat niet toe dat om op deze agressieve wijze onrechtmatig geld te verdienen, het publiek op te lichten en voor overlast te zorgen. De gerechtsdeurwaarders moeten integraal uit hun ambt worden gezet.   

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Uit het verweerschrift blijkt dat dat gerechtsdeurwaarder [  ] is belast met de executie van het dwangbevel. De andere gerechtsdeurwaarders hebben met de zaak niets van doen. De voorzitter zal daarom de ingediende klachten tegen de onder 2, 3 en 4 (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders en alle andere (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders van de kantoren van [  ] ongegrond verklaren. 

4.3 Aan de orde is de vraag of de gerechtsdeurwaarder ten onrechte beslag heeft gelegd op de bankrekening van [  ] zoals onder klachtonderdeel a. is gesteld. Uit het door de gerechtsdeurwaarder in het geding gebrachte dwangbevel, met CJIB nummer 216362649 en de betekening daarvan blijkt dat de boete is opgelegd voor het overschrijden van de maximum snelheid. Omdat klaagster de vordering niet heeft voldaan, is uiteindelijk bankbeslag gelegd voor deze vordering. De stelling van klaagster dat zij de vordering heeft voldaan en dat er daarna bankbeslag is gelegd is niet juist.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdelen b., c., en d. overweegt de voorzitter dat nu klachtonderdeel a. ongegrond is er geen sprake is van laakbare handelingen, ambtsovertredingen, onnodige kosten en schade, laat staan dat de gerechtsdeurwaarder op geldjacht is.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de voorzitter dat deze brieven weliswaar geen CJIB nummer vermelden maar wel wordt een dossiernummer vermeld dat correspondeert met het betekende dwangbevel, waarop wel een CJIB nummer is vermeld. Klaagster had hieruit kunnen opmaken welke boete het betrof. Hoewel de brieven niet heel vriendelijk van toon zijn, is er naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van intimidatie aangezien er dwangmaatregelen worden aangekondigd die de gerechtsdeurwaarder bevoegd is te nemen. Dat daarbij enige druk wordt uitgeoefend om tot betaling over te gaan, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. In de brieven wordt het bedrag genoemd dat klaagster diende te voldoen. Indien klaagster een specificatie wenste, had zij contact kunnen opnemen met de in de brief genoemde persoon. Niet gebleken is dat klaagster dit heeft gedaan.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de voorzitter dat dit klachtonderdeel ongegrond is aangezien gebleken is dat het om een andere vordering gaat dan klaagster heeft gesteld, zoals onder 4.3 is vastgesteld.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g. overweegt de voorzitter dat klaagster een algemene stelling heeft geponeerd maar deze op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Reeds hierom kan dit klachtonderdeel niet worden beoordeeld.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel h. overweegt de voorzitter dat omdat het om een dwangbevel gaat geen vonnis nodig is en de gerechtsdeurwaarder bevoegd is dwangmaatregelen te nemen, zoals het leggen van beslagen, bijvoorbeeld op de inboedel. De gerechtsdeurwaarder heeft, zoals hierboven gesteld onder 4.5 daarom niet gedreigd met maatregelen die hij niet bevoegd is te nemen.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel i. overweegt de voorzitter dat de brieven weliswaar niet een behandelend gerechtsdeurwaarder noemen, maar wel een behandelend medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Het verzenden van brieven betreft geen ambtshandeling zodat het niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat de brief niet is ondertekend door een gerechtsdeurwaarder. De conclusie van klaagster dat omdat de brief niet is ondertekend door een gerechtsdeurwaarder alle gerechtsdeurwaarders van het kantoor van [  ] beklaagden zijn, snijdt dan ook geen hout.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel j. overweegt de voorzitter dat gelet op  bovenstaande overwegingen er geen aanleiding bestaat een maatregel op te leggen nu geen van de klachtonderdelen gegrond is.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.

6.1 De kamer heeft klaagster ten onrechte verboden om op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarders te reageren.

6.2 Klaagster is verbaasd over het feit dat binnen dertig dagen nadat het verweerschrift is binnengekomen een beslissing van de voorzitter is gekomen, terwijl de kamer er nomaliter zeven tot acht maanden of zelfs jaren over doet om een beslissing te nemen. Klaagster vraagt zich af of de kamer efficiënt is geworden of dat er zomaar een onlogische beslissing is genomen zonder de zaak te bestuderen.

6.3 Klaagster merkt op dat drie klachten zijn ingediend, door verschillende partijen en met verschillende gronden en dat deze klachten keihard zijn afgewezen. Klaagster stelt dat de hoorzittingen in de verzetprocedure niet mogen worden samengevoegd, nu de klachten zijn van verschillende klagers en hun privacy dienen te worden gerespecteerd en zij afzonderlijk kosten hebben gemaakt en griffierecht hebben betaald.

6.4 De voorzitter heeft ten onrechte besloten om alleen gerechtsdeurwaarder sub 1 kan worden aangeklaagd. Aangezien op de stukken en brieven geen specifieke naam staat vermeld, zijn alle gerechtsdeurwaarders die werkzaam bij het kantoor van [ ] strafbaar. Klaagster is verbaasd dat de voorzitter de taal van verweerders spreekt.

6.5 Klaagster ontkent dat de gerechtsdeurwaarders een dwangbevel aan haar hebben verzonden op 22 november 2018. Klaagster heeft ook nooit een brief in deze zaak ontvangen. De bewijslast ligt bij de gerechtsdeurwaarders.

6.6 De gerechtsdeurwaarders hebben bij het beslag en de overbetekening van het beslag verzuimd om het dwangbevel erbij te sluiten. Hierdoor zijn de exploten nietig.

6.7 De gerechtsdeurwaarders hebben klaagster op 5 april 2019 een dreigbrief verzonden, zonder de vordering te specificeren of het dwangbevel mee te sturen. Zelfs het nummer van het CJIB staat niet op de brief vermeld. Klaagster twijfelt ook of dit dwangbevel wel bestaat. Verder hebben de gerechtsdeurwaarders onbevoegde medewerkers laten dreigen met (onmiddellijke) beslaglegging welke enkel de bevoegdheid is van een gerechtsdeurwaarder wie persoonlijk bevoegd en verantwoordelijk is voor de ambtshandeling.

6.8 De gerechtsdeurwaarders hebben iets aangekondigd dat ze voornemens waren te doen op 15 april 2019 en 17 oktober 2019, zonder dat zij zijn komen opdagen. Op

7 augustus 2019 is dit alles weer herhaald na 5 april 2019. Klaagster is verbaasd dat de voorzitter geen gevoel toont.

6.9 De voorzitter heeft in de bestreden beslissing onder 4.3 overwogen dat de gerechtsdeurwaarders bevoegd waren om beslag te leggen. Dit is echter niet de klacht. De klacht is dat de gerechtsdeurwaarders beslag hebben gelegd voor een onbekende vordering. De gerechtsdeurwaarders hebben de vordering nooit onderbouwd of gespecificeerd.

6.10 Gezien het bovenstaande punt vervalt de beoordeling onder punt 4.4. De gerechtsdeurwaarders blijven schuldig aan laakbaar handelen, ambtsovertredingen, frauderen en onrechtmatig handelen en voor kostenverzinsels, aldus klaagster.

6.11 De voorzitter heeft in de bestreden beslissing onder 4.5 overwogen dat er weliswaar geen CJIB-nummer op de brieven is vermeld, maar wel een dossiernummer. De voorzitter miskent hier wederom de wetten, nu in belastingzaken het aanslagnummer en in CJIB-zaken het CJIB-nummer het belangrijkste en het enige kenmerk is. Daarnaast is een dwangbevel nietig indien deze niet voldoet aan de normen gesteld onder artikelen 45 Rv en 111 Rv. Anders dan de voorzitter heeft overwogen is het niet aan klaagster om uit te zoeken wat correspondeert met wat. De gerechtsdeurwaarders dienen hun stukken correct en duidelijk op te stellen, zoals de wet ook voorschrijft.

6.12 Nu de handelingen niet zijn verricht door een gelegitimeerde gerechtsdeurwaarder, kunnen de gerechtsdeurwaarders hier ook geen kosten voor berekenen, aldus klaagster.

6.13 Ten aanzien van overweging 4.6 van de bestreden beslissing stelt klaagster dat nergens uit blijkt dat klachtonderdeel f. ongegrond is.

6.14 Ten aanzien van overweging 4.7 voert klaagster aan dat een gerechtsdeurwaarder ervan gediend is om zijn vordering te onderbouwen, specificeren en de betreffende titel voor te leggen met hun vordering.

6.15 In de overweging onder 4.8 van de bestreden beslissing is klachtonderdeel h ongegrond verklaard, echter het onderdeel h is geen klachtonderdeel. Het lijkt erop dat iemand de stukken leest en iemand anders de beoordeling heeft opgesteld. De klacht is dat er nimmer (behoorlijk) een dwangbevel is betekend. Zolang er geen dwangbevel is overgelegd bij de brieven, blijft klaagster onbekend met de vordering en blijven de gerechtsdeurwaarders verwijtbaar voor de gebreken. Een brief schrijven is geen ambtshandeling, maar een aankondiging tot het leggen van beslag is dat wel, omdat dat de beslissing van een gerechtsdeurwaarder moet zijn.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van de verzetsgronden 6.1 tot en met 6.3 wordt overwogen dat de

handelwijze van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet, niet ter beoordeling staat in de tuchtprocedure. Klaagster is ten aanzien van deze aangevoerde verzetsgronden niet-ontvankelijk.

7.2 Ten aanzien van de overige verzetsgronden overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Dit betreft dus ook de stelling van klaagster dat alle gerechtsdeurwaarders van [  ] een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klaagster heeft die stelling in verzet niet onderbouwd.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet niet-ontvankelijk ten aanzien van verzetsgronden 6.1, 6.2 en 6.3;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.K. Mireku, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. L. van Berkum en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.