ECLI:NL:TGDKG:2022:76 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/700470 / DW RK 21/139 KM/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:76
Datum uitspraak: 19-04-2022
Datum publicatie: 20-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/700470 / DW RK 21/139 KM/WdJ
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het is aan klager een civiele procedure te starten als hij het niet eens is met de vordering. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich agressief richting klager heeft uitgelaten. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tijdig op een e-mail van klager gereageerd. Klacht is gedeeltelijk gegrond. Maatregel van waarschuwing opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 april 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/700470 / DW RK 21/139 KM/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 7 april 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 april 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 maart 2022 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 19 april 2022.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Op 25 februari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een ingebrekestelling gestuurd.

- Op diezelfde datum heeft klager daarop een reactie verzonden naar de gerechtsdeurwaarder.

- Op 6 april 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder klager meegedeeld dat hij onder voorbehoud geen partij meer is in de zaak.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er - samengevat - over dat:

a. de claims van de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 25 februari 2021 leugens zijn in een poging onrechtmatig vorderingen geïncasseerd te krijgen. Klager is als werknemer van [a] noch als privépersoon inhoudelijk betrokken geweest bij het tot stand komen van een overeenkomst met [b]. Tevens bestaat er geen overeenkomst tussen [b] en [c].;

b. de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig en op zeer agressieve wijze tracht de vordering geïncasseerd te krijgen. De gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd zorgvuldig en nauwkeurig dossieronderzoek te doen;

c. de gerechtsdeurwaarder niet reageert op klagers e-mail van 25 februari 2021.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder in opdracht van [b] heeft gesteld dat een vordering bestaat die door [c] (B.V.), of klager persoonlijk voldaan moet worden. Klager heeft die vordering betwist. Het is aan klager een civiel geding te starten zodat in een gerechtelijke procedure uitgemaakt kan worden wie het gelijk hier aan zijn zijde heeft. Het is niet aan de tuchtrechter zich daarover uit te laten.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat klager naast de brief van 25 februari 2021 en de e-mail van 6 april 2021 geen contact heeft gehad met de gerechtsdeurwaarder. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich in deze twee contacten op agressieve wijze richting klager heeft uitgelaten. Ten aanzien van het doen van zorgvuldig dossieronderzoek overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder in opdracht van de opdrachtgever heeft gehandeld en afhankelijk is van de informatie die de opdrachtgever heeft verstrekt. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij in de incassofase meer speelruimte dan wanneer de gerechtsdeurwaarder een vonnis executeert. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Een redelijke termijn is ongeveer twee weken. De gerechtsdeurwaarder heeft pas op

6 april 2021 gereageerd op de e-mail van klager van 25 februari 2021. Dit onderdeel van de klacht is dan ook terecht voorgesteld.

5.5 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.

5.6 Wanneer een klacht gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd. Op grond van deze richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.7 Nu de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet het door klager betaalde griffierecht ad € 50,- aan hem dient te vergoeden.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel c gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwingop;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klager betaalde griffierecht

ad € 50,- aan klager vergoedt, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. A.K. Mireku, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. L. van Berkum en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.