ECLI:NL:TGDKG:2022:75 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/691185 / DW RK 20/510

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:75
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 11-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/691185 / DW RK 20/510
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet, oorspronkelijke beslissing blijft in stand.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 22 september 2020 met zaaknummer C/13/684852 DW RK 20/270 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/691185 / DW RK 20/510 MdV/JD ingesteld door:

1. [],

gevestigd te [];

2. [],

wonende te []

en

3. [],

wonende te [],

klagers,

tegen:

[],

voormalig gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 4 juni 2020, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 31 juli 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 22 september 2020 heeft de voorzitter de klacht gedeeltelijk als kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk als kennelijk-ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klagers toegezonden. Bij brief, ingekomen op 1 oktober 2020, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 november 2021 alwaar klagers sub 2 en 3, ook namens klager sub 1, en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is nader bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • De gerechtsdeurwaarder is belast geweest met de tenuitvoerlegging van, onder meer, een op 31 januari 2012 gewezen vonnis van de voorzieningenrechter bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch. Dit vonnis is door de gerechtsdeurwaarder bij exploot van 3 februari 2012 gelaten aan klager sub 2 aan hetzelfde adres waar ook klager sub 3 woonachtig was/is. Bij exploot van 10 februari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder herhaald bevel tot betaling gedaan.
  • Bij exploot van 15 februari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd op de stichting Stichting Pensioenfonds ABP ten laste van klager sub 2 en bij exploot van 17 februari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder in executoriaal beslag genomen de onroerende zaak staande en gelegen te 5645 KK Eindhoven aan het Gulbergsven 4.
  • Bij separate exploten van 20 februari 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder voornoemde beslagen aan klagers overbetekend.
  • Klagers hebben al eerder tegen de gerechtsdeurwaarder een klacht ingediend (zaaknummer 184.2012). Die klacht is bij beslissing van de voorzitter op 15 mei 2012 kennelijk ongegrond verklaard.
  • Bij beslissing van 20 november 2012 (zaaknummer 530.2012) heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders, op een door klagers gedaan verzet tegen een voorzittersbeslissing (zaaknummer 184.2012), de klacht van klagers dat geen afschrift van de grosse van het vonnis van 31 januari 2012 aan klagers is betekend, gegrond verklaard (ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0900).
  • Bij beslissing van 17 december 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders (zaaknummer 530.2012) als hiervoor vermeld vernietigd (zie ECLI:NL:GHAMS:2013:4962).
  • Bij beslissing van 24 februari 2015 (zaaknummer 356.2014) heeft de voorzitter, in een klacht tegen de beklaagde gerechtsdeurwaarder, klagers deels niet-ontvankelijk en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Bij beslissing van 12 juni 2015 heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders, op een door klagers gedaan verzet tegen de voorzittersbeslissing (zaaknummer 356.2014), het verzet ongegrond verklaard (zie ECLI:NL:TGDKG:2015:104);
  • Bij beslissing van 19 januari 2016 (zaaknummer 955.2015) heeft de voorzitter, in een klacht tegen de beklaagde gerechtsdeurwaarder, klagers niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing van 31 mei 2016 heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders, het door klagers gedane verzet tegen de voorzittersbeslissing (zaaknummer 955.2015), ongegrond verklaard (zie ECLI:NL:TGDKG:2016:115);
  • Bij beslissing van 19 januari 2016 (zaaknummer 1108.2017) heeft de voorzitter, in een klacht tegen de beklaagde gerechtsdeurwaarder, klagers niet-ontvankelijk verklaard. Bij beslissing van 23 juli 2019 heeft de kamer voor gerechtsdeurwaarders, het door klagers gedaan verzet tegen de voorzittersbeslissing (zaaknummer 1108.2017), ongegrond verklaard (zie zaaknummer 160.2018).

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers beklagen zich – naar de voorzitter begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. het exploot van 17 februari 2012 inzake een executoriaal derdenbeslag aan het Kadaster heeft voorzien van de pertinente leugen dat het kort geding vonnis van 31 januari 2012 op 3 februari 2012 zou zijn betekend. En hetzelfde geldt voor het executoriaal derdenbeslag bij het ABP op de pensioengelden van klager sub 2. Hiervan bestaat geen enkel bewijs. Aan de processuele vereisten op straffe van nietigheid ingevolge artt. 430 lid 3 en 439 lid 3 (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) is niet voldaan en beklaagde kan niet bewijzen dat dit anders is. Dat nooit betekening heeft plaatsgevonden en geen grosse van dit kort geding vonnis bestaat is (nota bene) door de Kamer voor gerechtsdeurwaarders op 20 november 2012 reeds vastgesteld;
  2. zijn ambtseed ex. art 9 Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) en vigerende wetten en voorschriften heeft geschonden in de uitvoering van zijn ambt ingevolge art. 11 Gdw;
  3. zich inlaat, dan wel opereert vanuit een illegaal gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG, vestiging Eindhoven dat wettelijk nimmer heeft bestaan en inmiddels is opgeheven;
  4. met zijn laakbare en verwijtbare gedragingen zich schuldig maakt aan gedragingen die vallen in de categorie meineed, oplichting, fraude en bedrog;
  5. als gevolg van het derdenbeslag het woonhuis gedurende 8 jaar aan het economisch handelsverkeer heeft onttrokken, hetgeen heeft geleid tot schadeplichtigheid ingevolge artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter als volgt. In artikel 37 lid 2 Gdw is opgenomen dat, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3 De klacht van klagers richt zich tegen de beslagleggingen van 15 en 17 februari 2012, waarvan klagers stellen hiervan (pas) recentelijk op de hoogte te zijn geraakt. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties volgt – gelijkluidend met wat de gerechtsdeurwaarder hierover heeft verklaard – dat de overbetekening van de betreffende beslagen bij (separate) exploten van 20 februari 2012, in persoon, is gedaan aan klagers.

4.4 Een exploot van (over)betekening is een authentieke akte. Dat betekent dat de inhoud daarvan, tenzij tegenbewijs wordt geleverd, op voorhand vast staat. Op basis hiervan moet worden aangenomen dat de betekening heeft plaatsgevonden op 20 februari 2012 én in persoon. Dat brengt met zich mee dat klagers vanaf dat moment kennis hebben genomen of redelijkerwijs kennis hebben kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft. Klagers hebben verder niet concreet gemaakt dat zij op een ander tijdstip, dan wel op welk tijdstip, zij hiervan kennis hebben genomen. Nu dit leidt tot de conclusie dat klagers klagen over beslagen die zijn gelegd in een periode van langer dan drie jaren, dienen klagers kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun klacht.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdelen b, c. en d. overweegt de voorzitter als volgt.

De betreffende klachtonderdelen komen er samengevat op neer dat (alle) door de gerechtsdeurwaarder uitgebrachte exploten nietig zijn wegens het ontbreken van bewijs van betekening en dat de gerechtsdeurwaarder (mede) daardoor zijn ambtseed heeft geschonden en zich schuldig heeft gemaakt aan strafrechtelijke feiten als bedrog en/of oplichting en/of meineed en/of fraude. Daarnaast beklagen klagers zich over de niet bestaande vestiging van LAVG te Eindhoven. Klagers hebben deze klachtonderdelen, weliswaar in andere bewoordingen, al eerder tegen de gerechtsdeurwaarder ingediend, namelijk onder:

•              Zaaknummer 356.2014, welke bij beslissing van de voorzitter van 24 februari 2015 deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond is verklaard. Tegen die beslissing hebben klagers verzet ingesteld, bekend onder zaaknummer 252.2015. Dat verzet is op 12 juni 2015 ongegrond verklaard;

•              Zaaknummer 955.2015, welke bij beslissing van de voorzitter van 19 januari 2016 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Tegen die beslissing hebben klagers verzet ingesteld, bekend onder zaaknummer 126.2016. Dat verzet is op 31 mei 2016 2015 ongegrond verklaard;

•              Zaaknummer 1108.2017, welke bij beslissing van de voorzitter op 13 maart 2018 kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Tegen die beslissing hebben klagers verzet ingesteld, bekend onder zaaknummer 160.2018. Dat verzet is op 23 juli 2019 ongegrond verklaard.

4.6 Nu klagers in feite over hetzelfde klagen als in alle hiervoor genoemde (onherroepelijk geworden) beslissingen, verzet het “ne bis in idem beginsel” zich er tegen dat klagers zich opnieuw beklagen bij de kamer over de door de kamer reeds beoordeelde gedragingen. Klagers dienen derhalve kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van klachtonderdelen b, c. en d.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de voorzitter als volgt. De enkele niet nader door klagers onderbouwde stelling dat het executoriaal derdenbeslag de oorzaak is geweest dat het woonhuis (8 jaar) aan het economisch handelsverkeer is onttrokken is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klagers volstaan met algemeenheden zonder enige nadere toelichting of onderbouwing.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers aangevoerd dat niet is gebleken van het bestaan van:
- de minuut van het kort geding vonnis van 31 januari 2012;
- een grosse of afschrift daarvan;
- een proces-verbaal van de mondelinge behandeling in die procedure;
- een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het hoger beroep van 1 oktober 2012;

- een betekeningsexploot van het vonnis van 31 januari 2012;

- overbetekening van de exploten van 3 en 10 februari 2012;

- domiciliekeuze door executanten bij een bestaand gerechtsdeurwaarderskantoor.

Voorts hebben klagers aangevoerd dat:

- niet is gebleken dat bij de uitreiking van het vonnis van 31 januari 2012 gehandeld is conform artikel 462 Wetboek van Strafrecht (Sr);

- de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 17 december 2013 geen blijk geeft van onpartijdigheid;

- 14 en 15 augustus 2013 door LAVG is bericht dat niet tot executie zal worden overgegaan, maar het beslag gehandhaafd blijft, hetgeen niet kan;

- ingevorderde gelden zijn doorgestort op de kwaliteitsrekening van het failliet gegane gerechtsdeurwaarderskantoor Kuik en Partners B.V.;

- de door LAVG overgelegde exploten niet voldoen aan de wettelijke vereisten;

- de onderhavige kwestie en de wijze van behandeling ernstige verschijnselen van ‘betonrot’ vertoont.

Klagers concluderen dat voorgaande gebreken en verzuimen behoren tot het executierecht en elementen zijn uit het Burgerlijk Procesrecht, dat onafhankelijk is van partijen, dwingend en imperatief van rechtswege en geen verjaring kent. De gebreken en verzuimen leiden volgens klagers tot nietigheid van de voorzittersbeslissing van 22 september 2020.

Klagers stellen voorts dat de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW en in strijd heeft gehandeld met artikel 3 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klagers ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders.

8.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Dit leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.