ECLI:NL:TGDKG:2022:73 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/694183 / DW RK 20/609

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:73
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 11-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/694183 / DW RK 20/609
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Gestelde indexatiefout in betekeningsexploot niet nader concreet gemaakt. De gerechtsdeurwaarder mocht afgaan op de door de opdrachtgever aangeleverde informatie. Voor geschillen over de hoogte van de vordering dient klager zich te wenden tot de civiele rechter. Geen verplichting om debiteur te informeren over voornemen tot het leggen van bankbeslag.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/694183 / DW RK 20/609 MdV/JD ingesteld door:

[],

wonende te [],

klager,

tegen:

[],

gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 9 december 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 29 december 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 november 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is nader bepaald op heden.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij exploot van 30 juni 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een op 11 november 2009 gegeven beschikking (alsmede het afschrift van een notariële akte van 6 oktober 2009 houdende een ouderschapsplan) aan klager betekend.
  • In de maand juli 2020 hebben klager en de gerechtsdeurwaarder met elkaar gecorrespondeerd over de betwisting van klager, nu er volgens klager geen sprake zou zijn van een alimentatieachterstand.
  • In de doorlopende correspondentie tussen klager en de gerechtsdeurwaarder bevindt zich een brief van 10 september 2020, waarin staat dat de vordering nu ziet op een achterstand in verband met een onjuiste indexering van het alimentatiebedrag.
  • Tussen 16 september en 25 november 2020 hebben de gerechtsdeurwaarder en klager per e-mail gecorrespondeerd over de “nieuwe” vordering.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er over dat;

  1. het exploot van betekening onduidelijk is en fouten bevat. De indexatiefout is daarin niet benoemd;
  2. de specificatie van 10 september 2020 niet de indexatiefout toont en dat de post termijnverhoging klager nooit eerder ten laste is gelegd. Bovendien is het vermelde openstaande saldo van € 472,66 onjuist;
  3. de gerechtsdeurwaarder de notitie van klager negeert, dat de opdrachtgever volgens het convenant verplicht is klager (eerst) te informeren over de indexatiefout. Nu de opdrachtgever dat niet heeft gedaan heeft de opdrachtgever klager niet in de gelegenheid gesteld de indexatiefout gezamenlijk op te lossen en wordt klager hiermee voor extra kosten gesteld;
  4. de gerechtsdeurwaarder klager niet in kennis heeft gesteld van de beslaglegging op zijn bankrekening en de daarmee gepaarde kosten.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen een medewerker van het LAVG, hetgeen niet mogelijk is nu, op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet, slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van het kantoor kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 25 juni 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:2450). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder draagt de verantwoordelijkheid voor de medewerker over wiens handelingen de klacht gaat. Hij wordt om die reden wat het tuchtrecht betreft aangemerkt als verantwoordelijke voor de behandeling van het dossier van klager. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. Klager heeft het standpunt dat er sprake zou zijn van “onduidelijkheden en fouten” in het betekeningsexploot niet nader concreet gemaakt. Aan dat standpunt kunnen in deze procedure (die zich niet leent voor nader feitenonderzoek) dan ook geen gevolgen worden verbonden. Ten aanzien van het standpunt dat in het exploot van 30 juni 2020 een vermelding van de indexatiefout ontbreekt, overweegt de kamer als volgt. Na de betekening heeft correspondentie plaatsgevonden tussen klager en de gerechtsdeurwaarder enerzijds en tussen de gerechtsdeurwaarder en de opdrachtgever anderzijds, waarin partijen over en weer verschillende standpunten innamen over welke alimentatie verschuldigd zou zijn. De opdrachtgever heeft op enig moment het standpunt ingenomen dat er sprake is geweest van een indexatiefout, waardoor nog een bedrag van € 472,66 openstond. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager bericht per brief van 10 september 2020.

4.4 Bij het opstellen van het exploot heeft de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever gevolgd en die informatie opgenomen die hem bekend werd gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft mogen uitgaan van de juistheid van de verkregen informatie, tenzij hij gegronde redenen had om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake was. Van belang is dat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontbreken van informatie, waarvan hij niet eerder heeft geweten dat deze bestond. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook niet gebleken. 

4.5 Over klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Voor zover klager met de gerechtsdeurwaarder van mening verschilt over de hoogte van de vordering, zal klager zich moeten wenden tot de gewone rechter. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Het door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. De klacht stuit hierop af.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. geldt het volgende. Uit de omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder tussen 30 juni tot (zeker) 25 november 2020 met klager heeft gecorrespondeerd én de correspondentie van klager geleid heeft tot een herziene vordering, kan klager niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij door de gerechtsdeurwaarder wordt genegeerd. De enkele omstandigheid dat de opdrachtgever klager niet (eerst) op de hoogte heeft gesteld alvorens de gerechtsdeurwaarder in stelling te brengen, maakt dat niet anders. Daarbij heeft te gelden dat de indexatie volgt uit de grosse van 2009 waarvan executie werd verlangd en dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van eventueel andersluidende afspraken van latere datum. Bovendien kan de keuze van de opdrachtgever om klager niet vooraf te informeren de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen. Ook treft de gerechtsdeurwaarder geen blaam voor de eventueel – overigens niet door klager gespecificeerde – extra kosten.

4.7 Ten slotte geldt voor klachtonderdeel d. het volgende. Voor zover er sprake is geweest van beslaglegging op de rekening van klager, dan vloeit dit voort uit een onbetaald gelaten vordering waarvoor een executoriale titel bestaat. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 (juncto 434) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, waaronder ook op de bankrekening van klager. De kamer merkt op dat het vooraf informeren naar de bank(zaken) van de debiteur, of deze op de hoogte te stellen van enige voornemens die richting, de kans vergroot dat het beslag geen doel zal treffen. Bovendien bestaat er geen wettelijk voorschrift dat de gerechtsdeurwaarder verplicht de debiteur (i.c. klager) hiervan op voorhand over te informeren. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit punt dan ook geen sprake.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.