ECLI:NL:TGDKG:2022:64 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686779 / DW RK 20/344
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2022:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-01-2022 |
Datum publicatie: | 11-04-2022 |
Zaaknummer(s): | C/13/686779 / DW RK 20/344 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Bankbeslag. Beslagvrije voet. Gegrond. De gerechtsdeurwaarder heeft executie, zonder nader informatie in te winnen, hervat na twee jaar stilzitten, terwijl bekend was dat klager een gering inkomen geniet in verband met zijn ongeneselijke ziekte, dat wordt betaald op de door de gerechtsdeurwaarder beslagen bankrekening. Maatregel: berisping. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 26 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 29 april 2020 met zaaknummer C/13/ DW RK 20/188 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686779 / DW RK 20/344 LV/JD ingesteld door:
[] ,
wonende te [],
klager,
tegen:
[],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [],
beklaagde,
gemachtigde: [].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 29 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder []. Bij verweerschrift, ingekomen op 11 juni 2020, heeft toegevoegd gerechtsdeurwaarder [] op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 7 juli 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 8 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2021 alwaar klager telefonisch is gehoord en de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder Vercoulen is verschenen. Bij beslissing van 17 november 2021 heeft de kamer de behandeling van de klacht heropend en bepaald dat deze wordt voortgezet op een nader te bepalen datum en tijdstip, waarbij klager en toegevoegd gerechtsdeurwaarder Van Os worden uitgenodigd te verschijnen. De behandeling van het verzetschrift ter openbare terechtzitting is voortgezet op 15 december 2021, alwaar klager en de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder Van Os (hierna: de gerechtsdeurwaarder) is verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van de ABN Amro Bank N.V. op klager.
- Op 31 maart 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder Triodos Bank N.V. ten laste van klager. Klager heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder beslag op zijn bankrekening heeft gelegd, terwijl de gerechtsdeurwaarder op de hoogte is van zijn financiële situatie. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee misbruik van zijn bevoegdheid gemaakt. Het bankbeslag is inmiddels opgeheven, maar de gerechtsdeurwaarder weigert de bankkosten ad € 100,- te vergoeden.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.2 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag op de bankrekening van klager te leggen. De voorzitter overweegt hierbij dat uit de overgelegde producties blijkt dat klager voorafgaand het bankbeslag meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om tot betaling van het verschuldigde bedrag over te gaan, dan wel een betalingsregeling te treffen. Bij brief van
1 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de opdrachtgever niet akkoord is gegaan met het betalingsvoorstel van klager en dat de executiemaatregelen zullen worden voortgezet. De stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder had moeten afzien van het bankbeslag, omdat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van zijn financiële situatie kan niet slagen. Uit het verweerschrift kan worden afgeleid dat klager in oktober 2018 voor het laatst inzage heeft gegeven in zijn persoonlijke gegevens en dat deze inzage onvolledig en niet volledig onderbouwd was. De voorzitter ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Na ontvangst van de derdenverklaring naar aanleiding van het gelegde bankbeslag op
31 maart 2020 en een gemotiveerde onderbouwing van klager van zijn standpunt dat hij onvoldoende middelen overhoudt om in zijn bestaan te voorzien, heeft de gerechtsdeurwaarder besloten het bankbeslag op te heffen. Omdat het bankbeslag niet ten onrechte is gelegd, is er geen aanleiding voor de gerechtsdeurwaarder om de bankkosten aan klager te vergoeden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager aangevoerd dat zijn persoonlijke en financiële situatie sinds oktober 2018 niet is gewijzigd en dat er dan ook geen redenen aanwezig waren om de gerechtsdeurwaarder te informeren. De gerechtsdeurwaarder heeft klager nooit medegedeeld dat hij onvoldoende gegevens zou hebben verstrekt. Pas bij het lezen van het verweerschrift heeft klager vernomen dat er gegevens zouden ontbreken van een partner en een kopie van de huurovereenkomst. Verder zou het ingevulde formulier niet volledig zijn geweest, echter geeft de gerechtsdeurwaarder niet aan wat er ontbreekt of onvolledig is.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 Klager en gerechtsdeurwaarder zijn het eens dat klager in november 2018 voor het laatst een inkomsten- en uitgavenformulier heeft ingevuld. De voorzitter heeft overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de stelling van de gerechtsdeurwaarder dat deze opgave onvolledig en niet volledig onderbouwd was. Klager betwist dit in zijn verzetschrift en hij stelt dat de gerechtsdeurwaarder hem ook niet heeft meegedeeld dat er sprake zou zijn van een onvolledigheid.
7.2 Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager de gerechtsdeurwaarder per e-mail van 30 augustus 2018 een aanbod tegen finale kwijting heeft gedaan. In die e-mail schrijft klager (voor zover van belang) het volgende.
“(…)
Wellicht kunt U dit met uw client bespreken. Zo er geen interesse in is, dan gelieve
rekening te houden met de beslagvrije voet alsmede met het feit dat ik vanwege een
ernstige (ongeneselijke) ziekte, per 4 oktober 2018 een IVA uitkering zal ontvangen
ten bedrag van bruto. Euro. 1.000,66 per maand (excl. vakantiegeld).
(…)”
De opdrachtgever heeft het aanbod van klager niet geaccepteerd. Per e-mail van 20 september 2018 heeft klager de gerechtsdeurwaarder (voor zover van belang) het volgende geschreven.
“Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 19 September 201[8] (zie bijlage) stuur ik U tevens de beslissingsbrief van het UWV toe waarin persoonlijke informatie vermeld wordt waarvan ik mag aannemen dat deze uiterst vertrouwelijk behandeld gaat worden.
U heeft mijns inziens voldoende inzage in de situatie, zowel persoonlijk als in inkomsten en/of enige toekomst.
Mocht U tot executie overgaan dan gelieve U rekening te houden met de beslagvrije
voet, aangezien U niet op mijn eenmalig voorstel bent ingegaan.
(…)”
7.2 Bij brief van 1 november 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat de opdrachtgever niet akkoord is gegaan met het aanbod tegen finale kwijting en dat de executiemaatregelen zullen worden voortgezet. Vervolgens heeft in de periode 2018 tot 2020, geen correspondentie plaatsgevonden tussen partijen en zijn geen (ambts)handelingen verricht. Op 31 maart 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de bankrekening van klager. De aanvankelijke klacht en het verzetschrift van klager richten zich op dat beslag.
7.3 De kamer overweegt als volgt. Niet in geschil is dat klager vanaf oktober 2018 een bescheiden inkomen geniet uit een IVA uitkering, die lager is dan de beslagvrije voet . Klager heeft in augustus en september 2018 informatie verstrekt aan de gerechtsdeurwaarder over zijn inkomen. Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder inhoudelijk heeft gereageerd op die informatie. In plaats daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder op 1 november 2018 executiemaatregelen aangezegd, waarna het twee jaar stil is gebleven. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij twijfels heeft over mogelijke andere inkomsten, zoals inkomsten van de partner van klager en eventuele toeslagen. Dit is echter niet een omstandigheid die de gerechtsdeurwaarder ten nadele van klager kan aanvoeren. Voor zover deze twijfels speelden bij de gerechtsdeurwaarder, had het op zijn weg gelegen om inhoudelijk te reageren op de door klager verstrekte inkomensgegevens en vragen te stellen over de (inkomens)gegevens waarover twijfels bestaan. De gerechtsdeurwaarder was bekend met het geringe inkomen dat klager ontvangt in verband met zijn ongeneselijke ziekte, dat wordt betaald op de beslagen bankrekening. Onder bovengenoemde omstandigheden had de gerechtsdeurwaarder de nodige zorgvuldigheid moeten betrachten en eerst informatie moeten inwinnen over het actuele inkomen en de financiële positie van klager, alvorens de executie na twee jaar op deze wijze zonder nadere aankondiging te hervatten. Door dit niet te doen, en in plaats daarvan direct bankbeslag te leggen, heeft de gerechtsdeurwaarder naar oordeel van de kamer in strijd gehandeld met hetgeen een zorgvuldig gerechtsdeurwaarder betaamt. De klacht is om die reden terecht ingesteld. De voorzittersbeslissing zal daarom worden vernietigd en, opnieuw op de klacht beslissend, zal de kamer de klacht gegrond verklaren. Daarbij zal de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping worden opgelegd. De kamer acht deze maatregel passend en geboden.
7.4 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders tevens veroordelen in de proceskosten. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.
7.5 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.
7.6 Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt de beslissing van de voorzitter;
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,00, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
- bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,00 vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.