ECLI:NL:TGDKG:2022:58 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/689457 DW RK 20/456

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:58
Datum uitspraak: 04-03-2022
Datum publicatie: 11-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/689457 DW RK 20/456
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegfrond. Nakosten gehandhaafd ondanks protest klager, zonder bevelschrift op te vragen bij de rechtbank. Niet terzake en niet professionele communicatie door de gerechtsdeurwaarder. Maatregel: berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/689457 DW RK 20/456 MdV/JD ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: [ ], [ ],

tegen:

1. [ ], gerechtsdeurwaarder,

2. [ ], gerechtsdeurwaarder,

3. [ ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder,

4. [ ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder,

allen gevestigd te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 september 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen bovengenoemde gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 oktober 2020, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 januari 2022 alwaar klager is verschenen. De gerechtsdeurwaarders zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           op 11 december 2017 is klager door de kantonrechter veroordeeld tot betaling van een vordering van John van Zweden Behangparadijs;

-           op 26 maart 2018 heeft een van de gerechtsdeurwaarders executoriaal beslag gelegd onder de ABN-AMRO;

-           op 20 juni 2018 en 14 november 2019 heeft een van de gerechtsdeurwaarders beslagleggingen onder derde-beslagene aan klager betekend;

-           op 7 mei 2018, 6 juli 2018, 27 juli 2018, 10 augustus 2018, 12 maart 2019, 20 augustus 2019, 10 september 2019, 3 maart 2020, 24 maart 2020, 7 april 2020, 7 mei 2020, 15 juni 2020 en 28 juli 2020 heeft een van de gerechtsdeurwaarders aangekondigd beslag te leggen op roerende zaken;

-           op 30 maart 2020 heeft klager de vordering betwist;

-           op 31 maart 2020 heeft gerechtsdeurwaarder Koper een e-mail gestuurd aan klager;

-           op 28 juli 2020 heeft een van de gerechtsdeurwaarders aangekondigd beslag te leggen op 4 september 2020. Op 3 september 2020 heeft een van de gerechtsdeurwaarders aan klager bericht dat de aangekondigde beslaglegging wordt uitgesteld in verband met de door klager uitgebrachte dagvaarding ex artikel 382.

3. De klacht

Klager beklaagt zich samengevat over dat:
 

a. de gerechtsdeurwaarders misbruik maken van bevoegdheid: de gerechtsdeurwaarders hebben herhaaldelijk beslag gelegd op klagers bankrekening;

b. de gerechtsdeurwaarders veertien maal hebben aangekondigd beslag te leggen op roerende zaken, zonder daadwerkelijk van plan te zijn om beslag te leggen;

c. de gerechtsdeurwaarders medewerker R. Huis ambtshandelingen hebben laten verrichten terwijl hij geen gerechtsdeurwaarder is. Deze medewerker heeft toegang gekregen tot de Basisregistratie Personen (BRP);

d. de gerechtsdeurwaarders het gevorderde bedrag bij iedere brief, verzonden door R. Huis, hebben verhoogd zonder dat een ambtshandeling heeft plaatsgevonden;

e. de gerechtsdeurwaarders ambtshandelingen hebben vervalst: het kantoor van beklaagde gerechtsdeurwaarders voert een virtuele spookpraktijk;

f1. de gerechtsdeurwaarders ten onrechte betaling van nasalaris en explootkosten eisen, terwijl klager daartegen bezwaar heeft gemaakt op 30 maart 2020;

g1: de gerechtsdeurwaarders op internet een zoektocht hebben ondernomen naar klager en zijn gemachtigde;

f2: gerechtsdeurwaarder Koper een onbeschofte, sarcastische en brutale e-mail heeft gestuurd op 31 maart 2020;

f3: het vonnis op 20 februari 2017 is betekend terwijl de dagvaarding op 21 maart 2017 werd uitgebracht, waardoor deze nietig is en de kosten niet verschuldigd zijn;

g2: de oorspronkelijke vordering van € 1.852,99 nu € 2.245,39 bedraagt, terwijl specificatie of verwijdering van de kosten wordt geweigerd en het nasalaris niet is verschuldigd, terwijl er wel beslag is gelegd voor die kosten. Op grond hiervan dienen de gerechtsdeurwaarders uit hun ambt te worden gezet. Alle beklaagde gerechtsdeurwaarders zijn verantwoordelijk en hebben verwijtbaar gehandeld;

k: beklaagden drie bedrijven hebben, waarbij de vraag rijst waarom zij niet uit één bedrijf kunnen werken, dit is misleidend.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak voor handelen of nalaten in strijd met deze wet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. Op een gerechtsdeurwaarder rust de plicht een vonnis ten uitvoer te leggen als daarom wordt verzocht. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek (BW) met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn bankrekening. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Uit overgelegde brieven blijkt dat de gerechtsdeurwaarders in 2018 vier, in 2019 drie en in 2020 zes brieven hebben gestuurd waarin beslag op de inboedel van klager is aangekondigd. Niet is betwist dat geen van die aangekondigde beslagen heeft plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarders hebben voor deze handelwijze (met uitzondering van het tegen 9 september 2020 aangekondigde beslag) geen verklaring gegeven. Zij hebben aangevoerd dat dit niet klachtwaardig is, omdat de aankondigingen zijn gebaseerd op een executoriale titel die ten laste van klager is gewezen. Daarmee miskennen de gerechtsdeurwaarders echter dat een executoriale titel niet machtigt tot het uitoefenen van ongeoorloofde druk in de zin van artikel 8 Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. In de brieven staat dat de gerechtsdeurwaarders de woning van klager zullen binnentreden, desnoods door verbreking van de toegangsdeuren. Een dergelijke vergaande inbreuk op de privésfeer van een justitiabele kan niet vrijblijvend worden aangekondigd. Door deze inhoud en de toon van de gestuurde brieven hebben de gerechtsdeurwaarders de druk op klager naar het oordeel van de kamer steeds opnieuw hoog opgevoerd, zonder daadwerkelijk – en zonder verklaring – o ver te gaan tot het nemen van de aangezegde maatregelen. De kamer acht dit handelen van de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel b is om die reden gegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat niet is gebleken dat de medewerker ambtshandelingen heeft uitgevoerd. Het raadplegen van de BRP is geen ambtshandeling. Ook het aankondigen van het leggen van beslag op roerende zaken betreft geen ambtshandeling. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is op dit onderdeel niet gebleken.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdelen d, f1, en g2 overweegt de kamer als volgt.

Klager heeft bij brief van 30 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de kosten die de gerechtsdeurwaarders in rekening brengen, waaronder ook het nasalaris, en gevraagd om een specificatie van de vordering. De gerechtsdeurwaarders hebben – voor zover van belang – als volgt gereageerd.

“Voor een specificatie van de vordering kunt u zich wenden tot uw eigen cliënt/voorzitter: die heeft alle exploten netjes betekend gekregen op zijn woonadressen. Voor het opvoeren en executeren van nasalaris/-kosten is een bevelschrift niet vereist. De advocaten en gerechtsdeurwaarders bij u op kantoor zullen dit onderschrijven.”

Het weigeren van het verstrekken van een verzochte specificatie van een vordering die de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager incasseert, is naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat eerdere exploten specificaties zouden bevatten doet daar niet aan af. Daarbij geeft het antwoord van de gerechtsdeurwaarders blijk van een onjuist rechtsbegrip. Wanneer in rekening gebrachte nakosten worden betwist en deze niet in een vonnis zijn begroot, kunnen deze niet zonder meer worden gehandhaafd. In dat geval dient een bevelschrift te worden gevraagd bij de rechter die de uitspraak heeft gedaan (artikel 237 lid 4 Rv). Dat de gerechtsdeurwaarders de nakosten zonder bevelschrift hebben gehandhaafd en klager daarover verkeerd is ingelicht, acht de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit geldt niet voor de (tevens door klager betwiste) kosten van het beslagexploot. Die zijn overeenkomstig de geldende BTAG tarieven. Dat de vordering is opgelopen is niet zonder meer verwijtbaar. Over de hoofdsom wordt rente berekend en er zijn executiekosten gemaakt. Voor zover klager het niet eens is met de hoogte van de vordering dient hij zich tot de executierechter te wenden. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg. Conclusie is dat klachtonderdelen f1 en g2 gegrond zijn. Klachtonderdeel d is ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f2 overweegt de kamer dat een gerechtsdeurwaarder zich, ingevolge artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels, zorgvuldig en in overeenstemming met de eisen van zijn beroep dient te presenteren. De toonzetting van de e-mail van 31 maart 2020 komt sarcastisch over (“het [is] goed dat uw eigen voorzitter uw stichting heeft weten te vinden. Temeer nu uw stichting blijkens het briefpapier een hoop disciplines herbergt, waarvan ik tot voor kort dacht dat die onverenigbaar waren.”) en is naar oordeel van de kamer niet ter zake en niet professioneel. Klachtonderdeel f2 is om die reden gegrond.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer dat de stelling van klager, dat er geen gerechtsdeurwaarder aan zijn huisadres is geweest, lijnrecht staat tegenover de stelling van de gerechtsdeurwaarders dat een bezoek aan het woonadres van klager is gebracht. Klager heeft zijn standpunt onderbouwd met de enkele stelling dat er 24 uur wordt gefilmd maar dat niemand is verschenen. Dit is onvoldoende voor het aannemen van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Aangezien de gerechtsdeurwaarders op ambtseed verklaren, gaat de kamer uit dat een gerechtsdeurwaarder daadwerkelijk het woonadres van klager heeft bezocht. Klachtonderdeel e is om die reden ongegrond.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g1 overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders in het verweerschrift hebben toegelicht dat zij vrij toegankelijke bronnen hebben geraadpleegd. Het staat de gerechtsdeurwaarders vrij dat te doen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken en klachtonderdeel g1 is om die reden ongegrond.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel f3 overweegt de kamer dat een van de gerechtsdeurwaarders een onjuist jaartal (2017) heeft vermeld op de betekening van het vonnis. De gerechtsdeurwaarder heeft dezelfde dag een juist exploot betekend met daarop het jaartal 2018. Het maken van een enkele fout is niet tuchtrechtelijk laakbaar, met name niet nu op dezelfde dag die fout is hersteld. Klachtonderdeel f3 is om die reden ongegrond.

4.10 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel k dat klager geen belang heeft bij een klacht over de manier waarop het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is georganiseerd. Dat door die bedrijfsstructuur klagers klacht niet voldoende kan worden behandeld is niet gebleken. Klachtonderdeel k is om die reden ongegrond.

4.11 Omdat klachtonderdelen b, f1, f2, en g2 gegrond worden verklaard, ziet de kamer aanleiding om de gerechtsdeurwaarders de hierna bepaalde maatregel op te leggen. De kamer acht deze maatregel passend en geboden. Daarbij weegt de kamer mee dat het verweer van de gerechtsdeurwaarders geen blijk geeft van inzicht in de verwijtbaarheid van eigen handelen. De gerechtsdeurwaarders hebben deze indruk niet ontkracht ter zitting nu zij daar niet zijn verschenen. De gegronde klachten betreffen alle beklaagde gerechtsdeurwaarders in gelijke mate, nu zij niet anders hebben aangevoerd, met uitzondering van klachtonderdeel f2, dat alleen beklaagde sub 4 betreft. De kamer ziet in dit laatste geen reden om ten aanzien van de op te leggen maatregel onderscheid te maken tussen de verschillende beklaagden. 

5. Kosten

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 De kamer zal de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens hoofdelijk veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

5.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders aan klager het betaalde griffierecht vergoeden.

5.4 Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdelen b, f1, f2, en g2 gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarders voor het gegronde deel van de klacht ieder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de proceskosten van klager, te begroten op € 50,- en te voldoen na onherroepelijk worden van deze beslissing;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders het bedrag van de kostenveroordeling moeten voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk het door klager betaalde griffie-recht ad € 50,- aan klager vergoeden, nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. M.C.M. Hamer en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.