ECLI:NL:TGDKG:2022:48 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/685474 / DW RK 20/299 MdV/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:48
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 08-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/685474 / DW RK 20/299 MdV/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Door de executoriale titel ten uitvoer te leggen, ondanks het feit dat daaraan voorafgaand eigenbeslag is gelegd, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.  In dat verband merkt de kamer op dat de gerechtsdeurwaarder de onder het beslag ontvangen gelden niet heeft doorgestort naar zijn opdrachtgever, in verband met de aanspraken die klaagster op die gelden maakte. Aldus heeft de gerechtsdeurwaarder de afwegingen gemaakt die van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mogen worden verwacht en hij heeft klaagster ook op de hoogte gesteld van die afwegingen. De oorspronkelijke beslissing blijft in stand. 

Beslissing van 28 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 12 juni 2021 met zaaknummer C/13/668453 / DW RK 19/327 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/685474 / DW RK 20/299 MdV/RH ingesteld door:

[..].,

gevestigd te [..],

klaagster,

gemachtigde: [..],

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 25 juni 2019, hebben klaagster en [..] een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 augustus 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 12 juni 2020 heeft de voorzitter [..] niet ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan [..] (tevens gemachtigde van klaagster) is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum.

Bij e-mail, ingekomen op 16 juni 2020, heeft  klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Op 7 juli 2020 zijn de gronden van het verzet ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 december 2021 waar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 januari 2022.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • In de jaren 2013/2014 heeft klaagster als onderaannemer (bagger)werkzaamheden verricht voor [..]
  • Ter zekerheid van ieders vordering uit de onderaanneming hebben partijen over en weer beslagen gelegd. Op 14 november 2014 heeft klaagster ten laste van [..] conservatoire beslagen gelegd onder een zestal derden.
  • Op 9 november 2014 heeft [..] ter opheffing van voormelde beslagen een bankgarantie gesteld.
  • Bij vonnis van 9 december 2015 is [..] veroordeeld om aan klaagster te betalen een bedrag in verband met uitgevoerde werkzaamheden.
  • [..] heeft vanwege haar vordering uit de overeenkomst van onderaanneming [..] ten laste van klaagster conservatoire beslag gelegd op een schip en een bankrekening van klaagster. Daarnaast heeft [..] ter voorkoming van het vonnis van 9 december 2015 eigenbeslag gelegd.
  • Klaagster heeft een procedure bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw tegen [..] aanhangig gemaakt.
  • Bij arbitraal vonnis van 4 september 2018 is klaagster veroordeeld tot betaling van een bedrag.
  • Op 5 oktober 2018 heeft klaagster met toestemming van de voorzieningenrechter eigenbeslag gelegd ten laste van [..]. Bij beschikking van 24 september 2018 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klaagster begroot (op € 52.000,-).
  • Bij faxbericht van 18 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klaagster verzocht om een aanvulling van de beschikking van 24 september 2018. Bij beschikking van 22 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het op 24 september 2018 verleende verlof, ten aanzien van de eis in de hoofdzaak “14” is ingevuld en er bij het daarop volgende “dagen/weken” geen keuze is gemaakt. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen 14 dagen na 22 oktober 2018 diende te worden gesteld.
  • Bij exploot van 26 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het arbitraal vonnis aan klaagster betekend en bevel gedaan om binnen twee dagen aan de inhoud te voldoen.
  • De gemachtigde van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder telefonisch medegedeeld dat klaagster op 5 oktober 2018 met toestemming van de voorzieningenrechter eigen beslag heeft gelegd ten laste van [..].
  • Bij exploot van 30 oktober 2018 is de ABN AMRO Bank N.V. als hypotheekhouder medegedeeld dat het gelegde conservatoire beslag op het schip van klaagster is overgegaan in een executoriaal beslag.
  • Bij e-mail van 30 oktober 2018 heeft de gemachtigde aan de gerechtsdeurwaarder uitgelegd dat verlof is verlengd vanwege een misverstand van de voorzieningenrechter.
  • Op 5 november 2018 heeft klaagster hoger beroep ingesteld tegen voormeld arbitraal vonnis van 4 september 2018.
  • Bij exploten van 16 november 2018 is aan klaagster medegedeeld dat het op [..] gelegde conservatoire eigenbeslag is overgegaan in een executoriaal beslag, alsmede derdenbeslag gelegd onder Gemeente [..].
  • Op 10 december 2018 is een (slot)som uit het beslag onder Gemeente [..] uitbetaald aan gerechtsdeurwaarder, waarna het beslag op 11 december 2018 is opgeheven.
  • Op 12 februari 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarna op 5 maart 2019 vonnis in kort geding is gewezen.

3. De oorspronkelijke klacht

De klacht, zoals deze door de voorzitter is begrepen, luidde dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. gevolg aan de opdracht tot executie heeft gegeven terwijl klaagster reeds (op 5 oktober 2018) eigenbeslag had gelegd op een vordering van [..]. De gerechtsdeurwaarder heeft het (eigen)beslag genegeerd en is tot uitwinning overgegaan;
  2. klaagster niet heeft geïnformeerd dat de gelden op een kwaliteitsrekening waren geplaatst nadat de executie was voltooid op 11 december 2018;
  3. het executoriaal beslag op een aan klaagster toebehorend registergoed (het schip “[..]”) pas op 10 april 2020 heeft opgeheven terwijl de executie al op 11 december 2019 was voltooid.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft klager [..] niet ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een eigen belang en heeft verder als volgt op de klacht overwogen:

5.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van voornoemd artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien klachtonderdeel a. overweegt de voorzitter als volgt. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder opdrachten tot het verrichten van een ambtshandelingen ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandelingen. De vraag in hoeverre de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig heeft gehandeld door een reeds gelegd eigen beslag te negeren, als daar al sprake van zou zijn, ligt niet ter beantwoording aan de tuchtrechter. Indien klaagster het niet eens is met een executiemaatregel dient zij, op grond van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het geschil met betrekking tot de executie voor te leggen aan de bevoegde (executie)rechter. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar hande­len is bij de beslagleggingen niet gebleken.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de voorzitter als volgt. Door de geinde gelden op de kwaliteitsrekening te bewaren geeft de gerechtsdeurwaarder gevolg aan onder meer het bepaalde in artikel 19 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Dat de gerechtsdeurwaarder de gelden op de kwaliteitsrekening heeft gehouden omdat er geen overeenstemming was bereikt over de verdeling ervan is vervolgens geschiedt in lijn met het bepaalde in artikel 480 lid 2 Rv. Omdat het nota bene de gemachtigde van klaagster is geweest die meermaals heeft gewezen op het eigen beslag en zich daarmee (uit naam van klaagster) schaart onder de gezamenlijke rechthebbenden, mag worden verwacht dat hij heeft geweten of heeft kunnen weten dat de gelden zich nog op de kwaliteitsrekening bevonden. Dat de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster hier niet actief over heeft geïnformeerd kan, gelet op de hoedanigheid van de gemachtigde en de (juridische) kennis die van hem veronderstelt mag worden hebben, niet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de voorzitter dat de bevoegdheid tot opheffing van een beslag de beslaglegger (lees: opdrachtgever) toekomt en niet de gerechtsdeurwaarder. Het niet eigenhandig willen (c.q. kunnen) opheffen van een beslag na daartoe zijn verzocht door (de gemachtigde van) beslagene, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden aangerekend. De beslechting van dit geschil is voorbehouden aan de bevoegde (executie)rechter.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

[..] heeft laten weten dat hij zich neerlegt bij de beslissing van de voorzitter om hem niet ontvankelijk te verklaren. Klaagster heeft aangegeven dat het verzet zich alleen richt tegen hetgeen is overwogen onder 5.2 van de bestreden

beslissing. In dat verband heeft klaagster het volgende aangevoerd.

5.1 De ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder is neergelegd in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet. De bevoegdheid tot het verrichten van een bepaalde executie ontleent de gerechtsdeurwaarder aan de opdracht van de executant.  De gerechtsdeurwaarder moet daarbij zelfstandig beoordelen in hoeverre hij een bepaalde opdracht uit zal voeren. Bij twijfel staat hem de weg van artikel 438 lid 4 Rv ter beschikking. De ministerieplicht eindigt als de gerechtsdeurwaarder zich door het uitvoeren van de opdracht schuldig zou maken aan onrechtmatig handelen. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen door de gerechtsdeurwaarder dient beoordeeld te worden of de gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de beslaglegging de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Als dat niet het geval is, dan heeft de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig gehandeld. Dit onrechtmatig handelen rechtvaardigt niet alleen een civiele procedure maar ook een gang naar de tuchtrechter.

5.2 De gerechtsdeurwaarder heeft onzorgvuldig gehandeld en had de uitvoering van de ministerieplicht moeten staken. Op grond van artikel 724 Rv is het leggen van beslag onder zichzelf toegestaan. Het gevolg van het leggen van eigenbeslag is dat de executoriale kracht van een vonnis komt te vervallen. De gerechtsdeurwaarder had op grond van de feiten en omstandigheden op zijn minst een kritische en onafhankelijke houding moeten aannemen inzake de executeerbaarheid van de executoriale titel van [..] waarop conservatoir eigen beslag van klaagster lag. Dit is bij herhaling ter kennis gebracht aan de gerechtsdeurwaarder.

5.3 Het arbitrale vonnis is door het eigenbeslag van klaagster niet executeerbaar, waardoor iedere handeling ten aanzien van die niet executeerbare titel geen ambtshandeling is en er dus geen ministerieplicht bestond.

5.4 Indien [..] het conservatoir beslag opgeheven had willen zien, dan was het aan die partij om een (opheffings)kort geding te starten. Wenst deze partij dat niet te doen en instrueert zij de gerechtsdeurwaarder om toch tot executie over te gaan, dan had de gerechtsdeurwaarder ex artikel 438, lid 4 Rv een deurwaarders kort geding moeten starten.

5.5 Daarnaast had de gerechtsdeurwaarder wel executoriaal beslag mogen leggen als bewarende maatregel, maar dat beslag mag uitdrukkelijk niet reëel geëxecuteerd worden. De gerechtsdeurwaarder heeft onrechtmatig en klachtwaardig gehandeld doordat hij daadwerkelijk is overgegaan tot executie.

5.6 De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met de Gdw gehandeld door de mening van zijn opdrachtgever te volgen toen de situatie voor hem onduidelijk was en het dan maar aan de wederpartij  te laten om een kort geding te starten. In geval van twijfel toch “doorstoten” is onrechtmatig.

Op grond van bovenstaande argumenten dient de klacht gegrond te worden verklaard, aldus klaagster.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 In essentie zijn de klacht en de gronden van het verzet terug te voeren op de stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte de executie van een arbitraal vonnis heeft doorgezet ondanks het feit dat eigenbeslag was gelegd.

6.2 De voorzitter heeft in de bestreden beslissing terecht overwogen dat, indien klaagster het niet eens was met voortzetting van de executie, het op haar weg had gelegen om de rechtmatigheid van die executie aan de orde te stellen in een executiegeschil bij de civiele rechter, zoals klaagsters advocaat overigens ook bij de gerechtsdeurwaarder had aangekondigd te zullen doen.

6.3 De kamer volgt de gerechtsdeurwaarder in de stelling dat met de tenuitvoerlegging van een executoriale titel, ondanks het feit dat daaraan voorafgaand eigenbeslag is gelegd, geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Niet gezegd kan worden dat de gerechtsdeurwaarder met aanvang en voorzetting van de tenuitvoerlegging heeft gehandeld in strijd met enige bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet gegeven bepaling en evenmin in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. In dat verband merkt de kamer nog op dat de gerechtsdeurwaarder, zoals hij ter zitting heeft verklaard, de onder het beslag ontvangen gelden niet heeft doorgestort naar zijn opdrachtgever, in verband met de aanspraken die klaagster op die gelden maakte. Aldus heeft de gerechtsdeurwaarder de afwegingen gemaakt die van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mogen worden verwacht en hij heeft klaagster ook op de hoogte gesteld van die afwegingen.

6.4 De kamer concludeert op grond van het vorenstaande dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen andere gezichtspunten op. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.