ECLI:NL:TGDKG:2022:41 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/706504 / DW RK 21/392 MdV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:41
Datum uitspraak: 01-04-2022
Datum publicatie: 04-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/706504 / DW RK 21/392 MdV/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Meerdere klachtonderdelen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 april 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 augustus 2021 met zaaknummer C/13/696635 / DW RK 21/42 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/706504 / DW RK 21/392 MdV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

gemachtigde: [  ],

tegen:

1. [  ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

2. [  ], gerechtsdeurwaarder te [  ],

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 26 januari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op

9 april 2021, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd. Bij beslissing van

10 augustus 2021 heeft de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 24 augustus 2021, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 4 februari 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op het verzet gereageerd. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

18 februari 2022 alwaar de gemachtigde van klaagster is verschenen en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders telefonisch is gehoord. De uitspraak is bepaald op 1 april 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Klaagster is op 18 april 2018 en 9 januari 2019 door de kantonrechter veroordeeld een vordering te voldoen van [  ].

-           Op 16 juli 2018 is beslag gelegd onder de werkgever van klaagster.

-           Op 24 april 2019, betekend aan klaagster op 3 mei 2019, is beslag gelegd onder de nieuwe werkgever van klaagster.

-           Op 30 juni 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een onderzoek roerende zaken aangekondigd.

-           Op 9 november 2020, betekend aan klaagster op 12 november 2020, is beslag gelegd onder de ABN-AMRO Bank N.V.

-           Op 17 december 2020, betekend op 23 december 2020, is executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV op de uitkering van klaagster.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat onder meer over het volgende. De gerechtsdeurwaarders hebben zich schuldig gemaakt aan ambtsfraude, oplichting en hun bevoegdheid misbruikt door onrechtmatig beslag te leggen zonder onderbouwing van de kosten en het vorderen van nasalaris. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster willen intimideren door geen contact op te nemen met de gemachtigde maar zich rechtstreeks te wenden tot klaagster. Verder hebben de gerechtsdeurwaarders de inbeslaggenomen gelden niet aan hun opdrachtgever afgedragen, is de beslagvrije voet onjuist bepaald en is zevenmaal beslag gelegd zonder opdracht van de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarders hebben voorts inbreuk gemaakt op de privacy van klaagster. Volgens klaagster zijn alle door hem genoemde gerechtsdeurwaarders, ook persoonlijk, aansprakelijk te stellen. Ze waren immers allemaal op enig moment betrokken bij de zaak van klaagster. Zij dienen allemaal uit hun ambt te worden gezet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders heeft in zijn verweerschrift gesteld dat beklaagde gerechtsdeurwaarders geen bemoeienis hebben gehad met het dossier van klaagster. Klaagster heeft niet toegelicht of aangetoond welke rol beklaagde gerechtsdeurwaarders zouden hebben gespeeld in het dossier van klaagster. Verwezen wordt naar de overweging onder 4.2 in de beslissing van 17 november 2020 (C/13/687237 DW RK 20/372 en C/13/687239 DW RK 20/373) waarin reeds is overwogen dat niet is gebleken dat gerechtsdeurwaarder sub 2 enige bemoeienis heeft gehad met onderhavige kwestie en dat slechts een losse ambtshandeling is verricht door gerechtsdeurwaarder sub 1, waarbij niet is gebleken dat daarbij tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Klaagster heeft weliswaar verzet ingesteld tegen deze beslissing, maar dit verzet is vooralsnog niet behandeld. Geconcludeerd wordt dat klaagsters klacht kennelijk niet ontvankelijk is.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster het volgende - samengevat - aangevoerd.

6.1 Onrechtmatigheden in rechtspleging. De voorzitter dan wel de kamer heeft klaagster ten onrechte verboden om op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder te reageren.

6.2 Niet -ontvankelijkheid. Niet alle klachtonderdelen zijn volledig, rechtmatig en in werkelijkheid tegen alle beklaagden behandeld en dienen daarom alsnog te worden behandeld.

6.3 Verweer niet-ontvankelijk. Beklaagde heeft op 21 september 2020 en dus niet binnen dertig dagen op de klacht van klaagster gereageerd. Het verweer van [  ] dient dan ook buiten behandeling te worden gesteld.

6.4 Verantwoordelijkheid/verwijtbaarheid. De voorzitter heeft onder punt 4.1 onjuist ten onrechte besloten dat alleen beklaagden sub 1 en 2 als beklaagden zouden moeten worden aangemerkt en heeft ten onrechte beklaagden sub 3 tot en met sub 6 op vrije voet gelaten. Klaagster heeft in haar klacht met producties 1 tot en met 12 aannemelijk gemaakt dat al deze beklaagden zijn betrokken in deze zaak. Indien een brief of zulks zonder naam komt, is iedereen van dat kantoor verantwoordelijk. Tevens mogen beklaagden niet bepalen welke (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder als beklaagde moet worden aangemerkt. Aangezien op de door klaagster ingediende bewijsstukken geen specifieke naam staat vermeld, richt de klacht zich tegen iedere gerechtsdeurwaarder die onder de naam van dit kantoor handelt.

6.5 Ambtsfraude en oplichting. Uit productie 12 blijkt dat geen enkele gerechtsdeurwaarder een bezoek heeft gebracht aan klaagster, ook niet voor een ambtshandeling. De voorzitter kan dit niet afblazen.

6.6 Tegenstrijdige beslissing en minachting van het Hof. Het Hof heeft expliciet uitspraak gedaan in een soortgelijke zaak en de gerechtsdeurwaarder een berisping opgelegd. Klaagster heeft dit uitvoerig gemotiveerde en geciteerd onder punten 14 en 15 van het klaagschrift. Beklaagden hebben tot op heden het nasalaris niet verwijderd en hun vordering niet aangepast. Ook als beklaagden het nasalaris nu of middels het verweer verwijderen of bevelschrift gaan vragen, maakt dit beklaagden niet onschuldig. Beklaagden dienen gelijk te worden bestraft conform het geciteerde arrest. De kamer kan niet twee verschillende uitspraken doen in 100% identieke zaken. Klaagster is geen nasalaris of nakosten verschuldigd nu deze onrechtmatig zijn gemaakt. Beklaagden dienen tevens een bevelschrift te overleggen nadat er bezwaar is gemaakt.

6.7 Weldegelijk strafbaar. Gezien bovenstaande intimidatie, laakbaar handelen en ambtsfraude dienen alle beklaagde gerechtsdeurwaarders van het kantoor, inclusief bovengenoemde, te worden gestraft door ontzetting uit het ambt, of tenminste te worden geschorst voor een periode van ten hoogste één jaar.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarders

In verzet heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders een vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 21 december 2021 inzake de herroepingsprocedure van klaagster en een beslissing van de kamer van 26 januari 2022 inzake een verzetschrift van klaagster overgelegd.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 De kamer merkt allereerst op dat de klacht in de voorzittersbeslissing kennelijk niet ontvankelijk is verklaard; daarvoor moet gelet op overweging 4.2 van de voorzittersbeslissing worden gelezen: kennelijk ongegrond.

8.2 Ten aanzien van verzetsgrond 6.1 overweegt de kamer dat de

handelwijze van de kamer, op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet, niet ter beoordeling staat in de tuchtprocedure. Klaagster is ten aanzien van deze aangevoerde verzetsgrond niet-ontvankelijk.

8.3 Ten aanzien van verzetsgrond 6.3 overweegt de kamer dat deze klacht op 26 januari 2021 is ingediend. Het verweer in deze klacht kan dan ook niet op

21 september 2020 zijn ontvangen. Los daarvan verbindt de wet geen sancties aan het niet binnen een bepaalde termijn indienen van een verweerschrift; anders dan bij een verzetschrift.

8.4 De kamer overweegt verder dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Dit betreft dus ook de stelling van klaagster dat niet alleen de beklaagde gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, maar ook alle andere gerechtsdeurwaarders van [  ]. Klaagster heeft die stelling ook in verzet niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd.

8.5 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

8.6 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel 6.1;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A.K. Mireku en

mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.