ECLI:NL:TGDKG:2022:40 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/706482 / DW RK 21/390 MdV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:40
Datum uitspraak: 01-04-2022
Datum publicatie: 04-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/706482 / DW RK 21/390 MdV/WdJ
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Meerdere klachtonderdelen. De kamer is het met de beslissing van voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 april 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 augustus 2021 met zaaknummer C/13/696636 / DW RK 21/43 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/706482 / DW RK 21/390 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ],

tegen:

1. [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ],

4. [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ],

5. [ ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

6. [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ],

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 26 januari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op

25 maart 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder sub 1 namens alle genoemde gerechtsdeurwaarders, gereageerd. Bij beslissing van 10 augustus 2021 heeft de voorzitter de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 24 augustus 2021, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

18 februari 2022 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 1 april 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Klaagster is op 18 april 2018 en 9 januari 2019 door de kantonrechter veroordeeld een vordering te voldoen van [ ].

- Op 16 juli 2018 is beslag gelegd onder de werkgever van klaagster.

- Op 24 april 2019, betekend aan klaagster op 3 mei 2019, is beslag gelegd onder de nieuwe werkgever van klaagster.

- Op 30 juni 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder een onderzoek roerende zaken aangekondigd.

- Op 9 november 2020, betekend aan klaagster op 12 november 2020, is beslag gelegd onder de ABN-AMRO Bank N.V.

- Op 17 december 2020, betekend op 23 december 2020, is executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV op de uitkering van klaagster.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over onder meer het volgende. De gerechtsdeurwaarders hebben zich schuldig gemaakt aan ambtsfraude, oplichting en hun bevoegdheid misbruikt door onrechtmatig beslag te leggen zonder onderbouwing van de kosten en het vorderen van nasalaris. Daarnaast hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster willen intimideren door geen contact op te nemen met de gemachtigde maar zich rechtstreeks te wenden tot klaagster. Verder hebben de gerechtsdeurwaarder de inbeslaggenomen gelden niet aan hun opdrachtgever afgedragen, is de beslagvrije voet onjuist bepaald en is zevenmaal beslag gelegd zonder opdracht van de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarders hebben voorts inbreuk gemaakt op de privacy van klaagster. Volgens klaagster zijn alle door hem genoemde gerechtsdeurwaarders, ook persoonlijk, aansprakelijk te stellen. Ze waren immers allemaal op enig moment betrokken bij de zaak van klaagster. Zij dienen allemaal uit hun ambt te worden gezet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gemachtigde van klaagster heeft tegen zes (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders klachten ingediend. Uit de klacht en het verweerschrift blijkt dat toegevoegd gerechtsdeurwaarder sub 2 en 5 een derdenbeslag hebben over betekend aan klaagster. Niet aangetoond of gebleken is dat hierbij klachtwaardig is gehandeld. Ten aanzien van gerechtsdeurwaarders sub 3, 4 en 6 geldt dat zij geen bemoeienis hebben gehad met onderhavige kwestie. Dit betekent dat de klacht voor zover gericht tegen (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders 2, 3, 4, 5 en 6 kennelijk ongegrond wordt verklaard.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt als volgt overwogen. Namens klaagster worden bedragen betwist waartoe klaagster is veroordeeld door de kantonrechter omdat de vonnissen niet juist zouden zijn. De vonnissen zijn echter uitvoer bij voorraad verklaard hetgeen betekent dat zij voor executie vatbaar zijn, ongeacht het feit dat namens klaagster eventueel een rechtsmiddel is ingesteld. Executie van de vonnissen door de gerechtsdeurwaarder is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Klaagster is gehouden de betaling van de bedragen te voldoen. De enkele stelling dat de executiekosten niet in overeenstemming zouden zijn met het Btag is onvoldoende specifiek om vast te stellen of dit daadwerkelijk het geval is.

4.4 Klaagsters klachten over correspondentie uit 2018 zijn reeds eerder aan bod gekomen in de beslissing met nummer C/13/687237 DW RK 20/372 en C/13/687239 DW RK 20/373 van 17 november 2020, waartegen het ingestelde verzet nog niet is behandeld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt overwogen dat klaagster deze stelling niet heeft aangetoond of geadstrueerd. Reeds hierom is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. f. g. en h. wordt overwogen dat deze klachtonderdelen reeds eerder zijn behandeld in de beslissing met nummer C/13/687237 DW RK 20/372 en C/13/687239 DW RK 20/373 van 17 november 2020. Nu op deze klachtonderdelen reeds eerder is beslist worden deze klachtonderdelen kennelijk niet ontvankelijk verklaard.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d. wordt als volgt overwogen. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg. Voorts geldt dat de behandeling van eerdere klachten door de kamer voor gerechtsdeurwaarders geen opschortende werking heeft ten aanzien van het nemen van executiemaatregelen.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel e. wordt overwogen dat klaagsters algemene stellingen niet zijn onderbouwd, reden waarom hier niet over kan worden geoordeeld.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel i. wordt als volgt overwogen. Op grond van het bepaalde in artikel 434 Rv is de gerechtsdeurwaarder gemachtigd tot het doen van de gehele executie wanneer hij de grossen van de vonnissen ter hand gesteld heeft gekregen. De gerechtsdeurwaarder handelt niet onrechtmatig wanneer hij de titels executeert. Klaagsters stelling dat uit een telefoongesprek is gebleken dat [ ] al drie jaar geen opdracht heeft gegeven voor executie van de vonnissen is niet onderbouwd, en blijkt ook niet uit het dossier zodat deze stelling wordt gepasseerd.

4.10 Ten aanzien van klaagsters stellingen omtrent de verantwoordelijkheid voor de verrichte ambtshandelingen wordt verwezen naar het hiervoor overwogene onder 4.2.

4.11 Klaagster heeft verzocht een maatregel op te leggen aan beklaagden. Gelet op vorenstaande overwegingen bestaat daar geen aanleiding voor.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster het volgende - samengevat weergegeven - aangevoerd.

6.1 Onrechtmatigheden in rechtspleging. De voorzitter dan wel de kamer heeft klaagster ten onrechte verboden om op het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder te reageren.

6.2 Ontvankelijkheid klacht. Niet alle klachtonderdelen zijn volledig, rechtmatig en in werkelijkheid tegen alle beklaagden behandeld en dienen daarom alsnog te worden behandeld.

6.3 Verweer niet-ontvankelijk. Beklaagde, werkzaam bij [ ], heeft op

21 september 2020 en dus niet binnen dertig dagen op de klacht van klaagster gereageerd. Het verweer van [ ] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6.4 Verantwoordelijkheid/verwijtbaarheid. De voorzitter heeft onder punt 4.1 onjuist ten onrechte besloten dat alleen beklaagden sub 1 en 2 als beklaagden zouden moeten worden aangemerkt en heeft ten onrechte beklaagden sub 3 tot en met sub 6 op vrije voet gelaten. Klaagster heeft in haar klacht met producties 1 tot en met 12 aannemelijk gemaakt dat al deze beklaagden zijn betrokken in onderhavige zaak. Tevens mogen beklaagden niet bepalen welke (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder als beklaagde moet worden aangemerkt. Aangezien op de door klaagster ingediende bewijsstukken geen specifieke naam staat vermeld, richt de klacht zich tegen iedere gerechtsdeurwaarder die onder de naam van dit kantoor handelt.

6.5 Ambtsfraude en oplichting. Uit productie 12 blijkt dat geen enkele gerechtsdeurwaarder een bezoek heeft gebracht aan klaagster, ook niet voor een ambtshandeling. De voorzitter kan dit niet afblazen.

6.6 Tegenstrijdige beslissing en minachting van het Hof. Het Hof heeft expliciet uitspraak gedaan in een soortgelijke zaak en de gerechtsdeurwaarder een berisping opgelegd. Klaagster heeft dit uitvoerig gemotiveerde en geciteerd onder punten 14 en 15 van het klaagschrift. Beklaagden hebben tot op heden het nasalaris niet verwijderd en hun vordering niet aangepast. Ook als beklaagden het nasalaris nu of middels het verweer verwijderen of bevelschrift gaan vragen, maakt dit beklaagden niet onschuldig. Beklaagden dienen gelijk te worden bestraft conform het geciteerde arrest. De kamer kan niet twee verschillende uitspraken doen in 100% identieke zaken. Klaagster is geen nasalaris of nakosten verschuldigd nu deze onrechtmatig zijn gemaakt. Beklaagden dienen tevens een bevelschrift te overleggen nadat bezwaar is gemaakt.

6.7 Weldegelijk strafbaar. Gezien bovenstaande intimidatie, laakbaar handelen en ambtsfraude dienen alle beklaagde gerechtsdeurwaarders van het kantoor, inclusief bovengenoemde, te worden gestraft door ontzetting uit het ambt, of tenminste te worden geschorst voor een periode van ten hoogste één jaar.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van verzetsgrond 6.1 overweegt de kamer dat de

handelwijze van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet, niet ter beoordeling staat in de tuchtprocedure. Klaagster is ten aanzien van deze aangevoerde verzetsgrond niet-ontvankelijk.

7.2 Ten aanzien van verzetsgrond 6.2 overweegt de kamer dat de voorzitter de betreffende klachtonderdelen inhoudelijk in de bestreden beslissing van 10 augustus 2021 heeft behandeld dan wel dat deze reeds in een eerdere procedure zijn behandeld. Deze verzetsgrond stuit hierop af.

7.3 Ten aanzien van verzetsgrond 6.3 overweegt de kamer dat deze klacht op 26 januari 2021 is ingediend. Het verweer in deze klacht kan dan ook niet op 21 september 2020 zijn ontvangen. Bovendien zijn beklaagden werkzaam bij [ ] en niet bij [ ]. Dit onderdeel ziet kennelijk op een andere zaak.

7.4 Ten aanzien van verzetsgrond 6.5 overweegt de kamer dat klaagster geen productie 12 heeft overgelegd. Ook dit onderdeel ziet kennelijk op een andere zaak.

7.5 Ten aanzien van verzetsgrond 6.6 verwijst klaagster naar punten 14 en 15 van het klaagschrift. Deze punten zien echter op de beslaglegging en het gestelde misbruik van de bevoegdheid en niet op het nasalaris.

7.6 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Dit betreft dus ook de stelling van klaagster dat alle gerechtsdeurwaarders van [ ] een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klaagster heeft die stelling ook in verzet niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd.

7.7 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.8 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet niet-ontvankelijk ten aanzien van verzetsgrond 6.1;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A.K. Mireku en

mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.