ECLI:NL:TGDKG:2022:4 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/691390 / DW RK 20/520

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:4
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/691390 / DW RK 20/520
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 29 september 2020 met zaaknummer C/13/685973 DW RK 20/319 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/691390 / DW RK 20/520 MK/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 25 juni 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld bij e-mail van 3 augustus 2020. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 augustus 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 29 september 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op

12 oktober 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 november 2021 alwaar klager is verschenen en de gerechtsdeurwaarder online is gehoord. De uitspraak is bepaald op 10 januari 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 17 mei 2016 van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Op 3 augustus 2016 is uit kracht van het vonnis van 17 mei 2016 beslag op de onroerende zaak van klager gelegd.

-           Bij arrest van 21 mei 2019 van het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden is het vonnis van 17 mei 2016 bekrachtigd en is klager aanvullend veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Op 4 maart 2020 is uit kracht van het arrest van 21 mei 2019 beslag op de onroerende zaak van klager gelegd.

-           Bij e-mail van 10 maart 2020 heeft klager een betalingsvoorstel gedaan.

-           Bij brief van 17 maart 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat de opdrachtgever niet akkoord gaat met het betalingsvoorstel en is klager verzocht tot betaling van de openstaande vordering conform het arrest van 21 mei 2019 over te gaan alsmede de uit hoofde van de algemene voorwaarden opgelegde boetes.

-           Bij brief van 31 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd tot betaling van de verschuldigde boetes over te gaan, om een rechtszaak te voorkomen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder misbruik maakt van zijn bevoegdheid door naast de vordering conform het arrest van 21 mei 2019 ook vermeende boetes in de vordering op te nemen;

b: de gerechtsdeurwaarder zich hierdoor schuldig maakt aan ongerechtvaardigde verrijking;

c: de gerechtsdeurwaarder zich door het machtsmisbruik bewust schuldig maakt aan psychische intimidatie/provocatie;

d: de gerechtsdeurwaarder misbruik maakt van zijn bevoegdheid door het beslag op zijn woning in te zetten als pressiemiddel.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft gekregen om, naast de verschuldigde geldbedragen waartoe klager door de kantonrechter en het gerechtshof is veroordeeld, ook openstaande boetes bij klager te incasseren. De gerechtsdeurwaarder mag hierbij in beginsel afgaan op informatie die de opdrachtgever aan hem heeft verstrekt. Dat er nog geen gerechtelijke procedure ter zake de boetes is gevoerd, maakt niet dat de gerechtsdeurwaarder deze boetes niet in de minnelijke fase mag vorderen. De diverse gedragsregels waarnaar klager in zijn klacht verwijst ziet niet op gedragsregels waartoe de gerechtsdeurwaarder is gehouden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel geen sprake.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dan wel onderbouwd op welke wijze de gerechtsdeurwaarder met het meenemen van de verschuldigde boetes in de totaal verschuldigde vordering, conform de kantonrechter en het gerechtshof, ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van klager. Dit klachtonderdeel dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat deze enkele niet nader door klager onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Dit klachtonderdeel dient eveneens als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d stelt de voorzitter voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titels te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn onroerende zaak. Tegen de tenuitvoerlegging van de titels kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager ten aanzien van rechtsoverweging 4.3 van de voorzittersbeslissing aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte een tweede vordering zonder tussenkomst van een rechter dan wel een minnelijke oplossing opeist.

6.2 Ten aanzien van rechtsoverweging 4.4 van de voorzittersbeslissing heeft klager aangevoerd dat de aangevoerde punten duidelijk staan omschreven in de gedragsregels van advocatuur, waaraan de gerechtsdeurwaarder zich niet heeft gehouden en welke regels ruimschoots worden overschreden. Dit klachtonderdeel behoeft geen verdere onderbouwing, aldus klager.

6.3 Klager voert ten aanzien van rechtsoverweging 4.5 van de voorzittersbeslissing aan dat de gerechtsdeurwaarder niet alle mogelijkheden heeft onderzocht om de vordering te innen. Klager heeft diverse betalingsvoorstellen gedaan, waarvan de opdrachtgever bewust geen gebruik wilde maken.

6.4 Klager voert ten slotte aan dat de gerechtsdeurwaarder zich wel degelijk schuldig heeft gemaakt aan misbruik van zijn bevoegdheid. De gerechtsdeurwaarder weet dat velen gedurende de coronatijd in een onzekere financiële situatie verkeren. De gerechtsdeurwaarder heeft met voorkennis dat het betreffende pand onder water staat en dus geen positief resultaat zou opleveren bij een veiling, deze veiling toch door willen zetten. Hiermee heeft de gerechtsdeurwaarder zich onttrokken aan zijn zorgplicht en diverse gedragsregels.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klager kan niet worden ontvangen in zijn klachten als vermeld onder 6.4.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maken dit niet anders. In aanvulling op rechtsoverweging 6.1 overweegt de kamer als volgt. In de brief van 17 maart 2020 heeft de deurwaarder voldoende duidelijk onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vordering waartoe klager door de kantonrechter en het gerechtshof is veroordeeld en anderzijds de opgelegde boete op grond van algemene voorwaarden die volgens de opdrachtgever van de deurwaarder ook betaald moeten worden. Ook om die reden is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake.

7.3 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.K. Mireku en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.