ECLI:NL:TGDKG:2022:39 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/697443 DW RK 21/66 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:39
Datum uitspraak: 30-03-2022
Datum publicatie: 01-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/697443 DW RK 21/66 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing. De (over)betekening van het proces-verbaal van derdenbeslag heeft te laat plaatsgevonden. Dit is in strijd met artikel 475i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/697443 DW RK 21/66 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ],

2. mr. [   ] ,

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 februari 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 maart 2021, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 februari 2022 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 30 maart 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          De gerechtsdeurwaarders zijn belast met een ten laste van de onderneming van klager ([   ].) gewezen vonnis in incident van 16 september 2020 van de rechtbank te Arnhem.

-          Op 19 november 2020 is dit vonnis aan de onderneming van klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Hierop heeft klager bij e-mail van 20 november 2020 aangegeven dat hij het verschuldigde bedrag op 27 november 2020 kan betalen.

-          Omdat betaling is uitgebleven is er op 22 december 2020 en 28 december 2020 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Triodos Bank N.V. ten laste van de onderneming van klager.

-          Bij exploot van 4 januari 2021 zijn de processen-verbaal van de gelegde bankbeslagen aan de onderneming van klager betekend.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

  1. op 22 en 28 december 2020 beslag op de zakelijke bankrekening van klager hebben gelegd met dezelfde titel;
  2. pas op 4 januari 2021 hebben toegelicht waarom er beslag is gelegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de kamer voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties blijkt verder dat de gerechtsdeurwaarders er vanwege de feestdagen – op expliciet verzoek van de opdrachtgever – voor hebben gekozen om het beslag in “tweeën te splitsen” door voor en na de kerstdagen beslag te leggen op het saldo van de bankrekening nu uitbetaling in deze periode kan wisselen. Het op deze wijze ten uitvoerleggen van een executoriale titel is op zichzelf niet tuchtrechtelijk laakbaar. Dat kan onder omstandigheden anders zijn, maar daarvan is niet gebleken terwijl vaststaat dat klager een eerdere betalingstoezegging aan de gerechtsdeurwaarders zonder bericht niet is nagekomen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat een proces-verbaal van het leggen van beslag op grond van artikel 475i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering binnen acht dagen aan de geëxecuteerde betekend dient te worden . Niet betwist is dat het proces-verbaal van het derdenbeslag, dat gelegd is op 22 december 2020, niet tijdig aan klager is betekend. Dit is in strijd met de wettelijke bepaling. Dit klachtonderdeel is daarmee terecht voorgesteld.

4.4 Gelet op het hiervoor overwogene verklaart de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond en zal aan de gerechtsdeurwaarders een maatregel worden opgelegd, zij het de lichtste maatregel. Wat hierbij een rol speelt is dat de gerechtsdeurwaarders, als compensatie van de te late betekening aan klager, de kosten van het bankbeslag slechts eenmaal hebben opgevoerd.

5. Maatregel

5.1 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

5.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders, zonder daarop een al te groot stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel worden de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarders de kosten van de behandeling bij de kamer moeten vergoeden.

5.3 Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 4 Gdw het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

5.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:      

  • verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel b. gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarders voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders tot betaling aan klager van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L. van Berkum en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.