ECLI:NL:TGDKG:2022:37 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/690012 / DW RK 20/479 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:37
Datum uitspraak: 30-03-2022
Datum publicatie: 01-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/690012 / DW RK 20/479 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarders hebben buitensporig gebruik gemaakt van hun beslagbevoegdheid. Maatregel: berisping en proceskostenveroordeling.*****UITSPRAAK IN HOGER BEROEP: 27 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3622,Het hof:- vernietigt de bestreden beslissing voor zover daarbij de klacht van klager ten dele gegrond is verklaard, aan de gerechtsdeurwaarders een maatregel is opgelegd en zij in de proceskosten zijn veroordeeld;en, opnieuw beslissende:- verklaart de klacht ook in zoverre ongegrond. *****

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 september 2020 met zaaknummer C/13/684004  DW RK 20/225 JT/RH en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/690012 / DW RK 20/479 MK/SM ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

1. [  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

2. [  ],

(voormalig) gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 14 mei 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 augustus 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder sub 2 gereageerd. Bij beslissing van 8 september 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 8 september 2020. Bij brief, ingekomen op 15 september 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

De zitting is bepaald op 15 oktober 2021. De kamer heeft bij tussenbeslissing van 29 oktober 2021 bepaald dat de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten. Nadien is gebleken dat partijen niet goed zijn opgeroepen voor de zitting van 15 oktober 2021, zodat een nieuwe zitting is bepaald op 16 februari 2021. Bij e-mails, ingekomen op 9 en 11 februari 2022, hebben de gerechtsdeurwaarders zich nader uitgelaten. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 februari 2022. Klager en gerechtsdeurwaarders hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De uitspraak is bepaald op 30 maart 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          klager is op 15 november 2017 bij verstek veroordeeld tot het betalen van € 228,57 aan hoofdsom en € 247,93 aan proceskosten van [  ];

-          op 28 november 2017 is het vonnis aan klager betekend, met bevel om binnen twee dagen de vordering te voldoen;

-          in december 2017 is beslag gelegd onder de belastingdienst en bankbeslag onder ING bank ten laste van klager;

-          in april 2018 is beslag gelegd onder de Gemeente Den Haag ten laste van klager;

-          in september 2018 is beslag gelegd op de bankrekening van klager bij ABN Amro;

-          op 7 januari 2019 is loonbeslag gelegd, de betekening van het loonbeslag heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019;

-          op 9 januari 2019 is aangekondigd beslag te zullen leggen op de inboedel van klager;

-          in augustus 2019 is beslag gelegd onder [  ];

-          op 28 april 2020 is bankbeslag gelegd onder ABN AMRO bank ten laste van klager, dit beslag is op 4 mei 2020 aan klager betekend.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich samengevat over het volgende.

De gerechtsdeurwaarder heeft veel te hoge kosten in rekening gebracht, waardoor de vordering is opgelopen van € 228,57 naar € 2.399,13. De gerechtsdeurwaarder heeft op één dag dubbel beslag gelegd, te weten op de inboedel en op het inkomen van klager. De beslaglegging op 4 mei 2020 op de bankrekening heeft nooit plaatsgevonden zoals aan klager is meegedeeld door de ABNAMRO bank. Klager moest daar echter € 215,86 voor betalen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Klager heeft gesteld dat op één dag twee beslagen zijn gelegd. Dit is echter een

onjuiste zienswijze van klager. Op 7 januari 2019 is beslag gelegd op het inkomen van klager, dit is hem op 9 januari 2019 meegedeeld. Op dezelfde datum (9 januari 2019) heeft de gerechtsdeurwaarder aangekondigd beslag te komen leggen op de inboedel van klager. Het beslag op de inboedel is echter niet daadwerkelijk gelegd.

4.4 Ten aanzien van het beslag op de bankrekening van klager geldt dat dit beslag wel daadwerkelijk is gelegd namelijk op 28 april 2020. Op 4 mei 2020 is aan klager meegedeeld dat het beslag op zijn bankrekening was gelegd. De kosten die hiervoor zijn berekend zijn daarom niet onrechtmatig.

4.5 Ten aanzien van de stelling van klager dat de kosten die de gerechtsdeurwaarder in rekening heeft gebracht veel te hoog zijn wordt het volgende opgemerkt. Klager heeft het aan zichzelf te wijten dat de kosten zijn opgelopen omdat hij de vordering van [  ], die dateert van 23 november 2016, onbetaald heeft gelaten.. Klager moet betalen voor elke ambtshandeling die door de gerechtsdeurwaarder wordt verricht ter inning van de vordering. Niet is gesteld, noch is gebleken dat de kosten die door de gerechtsdeurwaarder zijn gemaakt niet in overeenstemming zouden zijn met het Besluit Tarieven Ambtshandelingen Gerechtsdeurwaarders (Btag).

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat:

  1. de gerechtsdeurwaarders te hoge kosten in rekening hebben gebracht, althans niet inzichtelijk hebben gemaakt waarom de kosten zo hoog zijn en;
  2. daarnaast volgt uit de correspondentie met de ABNAMRO bank dat er in 2020 geen beslagen zijn gelegd. Dus ook niet door de gerechtsdeurwaarders.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 In tussenbeslissing van 29 oktober 2021, onder 6.1 heeft de kamer als volgt overwogen:

6.1 De kamer stelt vast dat de executiekosten in dit geval, ten opzichte van de hoofdsom, zeer aanzienlijk zijn. In het verweerschrift hebben de gerechtsdeurwaarders niet toegelicht hoe deze kosten zijn ontstaan. De kamer beschikt slechts over een exploot waarin naast enkele specifieke executiekosten voor (over) betekeningen ook een bedrag aan executiekosten is opgenomen van

€ 1.541,05 zonder specificatie en zonder volledig overzicht van de daaraan voorafgaande executiehandelingen. Net als voor klager, zijn voor de kamer daardoor de berekende kosten niet inzichtelijk, hetgeen te meer van belang is nu de hoofdsom slechts € 228,57 (en ten tijde van betekening vonnis volgens de deurwaarder

€ 590,38) bedroeg en klager inmiddels € 1.923,54 heeft voldaan. Dit betekent dat de kamer, anders dan de voorzitter, tot het oordeel komt dat de klacht op dit punt gegrond is.

7.2 Ten aanzien van het onder a. in verzet aangevoerde overweegt de kamer als volgt. Nu de gerechtsdeurwaarders niet juist waren opgeroepen voor de zitting van 15 oktober 2021 zal de nadien door hen verstrekte (kosten)specificatie worden betrokken bij de beoordeling van de klacht. Met die (kosten)specificatie wordt inzichtelijk waar de executiekosten uit bestaan, maar dit laat onverlet dat de executiekosten ten opzichte van de hoofdsom aanzienlijk zijn. Voorts geldt dat het mogen vorderen van kosten conform de daarvoor geldende regelgeving er niet aan in de weg staat dat van disproportionaliteit sprake kan zijn. Dat is hier het geval. De gerechtsdeurwaarders voeren aan dat klager steeds van baan wisselde en daarom steeds opnieuw loonbeslag is gelegd. Maar dit verklaart niet waarom de gerechtsdeurwaarders (i) in 2017 naast beslag onder de belastingdienst óók bankbeslag hebben gelegd, (ii) in 2018 naast het loonbeslag óók opnieuw bankbeslag hebben gelegd, (iii) in januari 2019 naast het loonbeslag óók dreigde met beslag op de inboedel en (iv) tot slot naast het loonbeslag van augustus 2019 óók beslag onder ABN AMRO op 28 april 2020 hebben gelegd, terwijl toen ‘nog maar’ € 213,35 openstond en inmiddels € 1.923,54 was voldaan op een oorspronkelijke hoofdsom van € 228,57. Op deze wijze hebben de gerechtsdeurwaarders buitensporig gebruik gemaakt van hun beslagbevoegdheid, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dit geldt te meer nu de kostenspecificatie van al deze beslagen, hoewel daarom eerder door klager is verzocht, pas na de tussenuitspraak van de kamer op 11 februari 2022 is overgelegd. Daarom wordt dan ook de hieronder passende maatregel opgelegd. Nu de gerechtsdeurwaarders hebben nagelaten inzichtelijk te maken wie van hen welke handeling heeft verricht kan de kamer geen onderscheid maken en zal de maatregel aan beide gerechtsdeurwaarders worden opgelegd.

7.3 Ten aanzien van het onder b. in verzet aangevoerde overweegt de kamer als volgt. De door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties ten aanzien van het op 28 april 2020 gelegde bankbeslag (het exploot d.d. 28 april 2020 en derdenverklaring van de bank) maken dat de kamer thans moet vaststellen dat sprake is/moet zijn geweest van de door klager betwiste bankbeslag. Ten aanzien daarvan is de klacht, alsmede het verzet ongegrond.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

  • de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dienen te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het onder a. in verzet aangevoerde gegrond;
  • verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter onder 4.5;
  • legt aan ieder van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling aan klager van zijn kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L. van Berkum en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen het deel van deze beslissing waarbij de beslissing van de voorzitter is vernietigd en opnieuw op de klacht is beslist, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.