ECLI:NL:TGDKG:2022:35 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/ 705434 / DW RK 21/341 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:35
Datum uitspraak: 30-03-2022
Datum publicatie: 01-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/ 705434 / DW RK 21/341 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Niet-ontvankelijk. Klaagster is ingevolge artikel 2:19 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek op 30 april 2021 opgehouden te bestaan. Nu het verzet door de gemachtigde daarna is ingesteld is het verzet namens een niet bestaande partij ingesteld zodat het verzet niet-ontvankelijk is.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 20 juli 2021 met zaaknummer C/13/695837 DW RK 21/8 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/ 705434 / DW RK 21/341 MK/SM ingesteld door:

[   ]

gevestigd te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ].

tegen:

[   ] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 8 januari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 1 februari 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 20 juli 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 20 juli 2021. Bij brief, ingekomen op 28 juli 2021, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 februari 2022 alwaar namens klaagster en de gerechtsdeurwaarder gemachtigden zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 30 maart 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 12 november 2020 is klaagster onder meer veroordeeld tot ontruiming van de door haar gehuurde bedrijfsruimte.
  • Bij exploot van 18 november 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 12 november 2020 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen en de mededeling dat indien niet tijdig aan het bevel wordt voldaan de daadwerkelijke ontruiming zal plaatsvinden op 15 januari 2021.
  • Bij e-mails van 5 januari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht om opschorting van de ontruiming. Hierop heeft de gemachtigde van de opdrachtgever bij e-mails van 5 januari 2021 gereageerd.
  • Bij e-mail van 6 januari 2021 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder (nogmaals) verzocht inhoudelijk op zijn verzoek om opschorting van de ontruiming te reageren. Hierop heeft de gemachtigde van de opdrachtgever bij e-mail van 7 januari 2021 gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. de opdrachtgever laat reageren op e-mails van de gemachtigde van klaagster en niet zelf inhoudelijk op de e-mails reageert;
  2. geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 438, lid 4, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat de onderhavige gerechtsdeurwaarder weliswaar niet persoonlijk heeft gereageerd op de e-mails van de gemachtigde van klaagster, maar dat er wel namens de opdrachtgever op de betreffende e-mails is gereageerd. Hierbij is ook te kennen gegeven dat de opdrachtgever geen enkele reden ziet om de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis van 12 november 2020 op te schorten. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat als hoofdregel geldt dat degene die het met de executie niet eens is, zelf een executiegeschil aanhangig dient te maken. Van een deurwaardersrenvooi kan gebruik worden gemaakt in geval er sprake is van een bezwaar bij de tenuitvoerlegging dat een onverwijlde voorziening nodig maakt. Ook kan hiervan gebruik worden gemaakt indien de gerechtsdeurwaarder twijfelt of hij aan zijn ministerieplicht moet voldoen. Hiervan was naar de mening van de gerechtsdeurwaarder geen sprake. Er lag een vonnis op tegenspraak dat voor tenuitvoerlegging vatbaar was en de gerechtsdeurwaarder had de opdracht gekregen dit vonnis te betekenen en verder ten uitvoer te leggen. Het had op de weg van klaagster gelegen zich tegen de tenuitvoerlegging te verzetten. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster – samengevat – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder ook een (eigen) verantwoordelijkheid heeft richting klaagster en dus wel (zelf rechtstreeks) had moeten reageren op de e-mails van klaagster. Te meer nu klaagster zeer specifiek te kennen heeft gegeven dat er grote schade zou ontstaan als de ontruiming niet door deskundigen zou plaatsvinden. Er is niet inhoudelijk ingegaan op de argumenten die een opschorting van  de ontruiming rechtvaardigde, met als gevolg dat de ontruiming met onnodige haast en rauwelijks is uitgevoerd. Ook de gemachtigde van de opdrachtgever heeft de e-mails niet inhoudelijk beantwoord. Gegeven de omstandigheden had de gerechtsdeurwaarder betrekkelijk eenvoudig een voorziening (ex art 438 lid 4 Rv) kunnen verzoeken. Naar oordeel van klaagster was dit (zelfs) noodzakelijk. 

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer heeft geconstateerd dat het verzetschrift is ingediend nadat klaagster volgens een door de gerechtsdeurwaarder ingebracht uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ontbonden (op 30 april 2021). De gemachtigde van klaagster heeft ter zitting onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat de vennootschap (nog) in liquidatie verkeert en/of het verzet heeft ingesteld in het kader van een vereffening. De kamer concludeert dan ook dat klaagster ingevolge artikel 2:19 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek op 30 april 2021 is opgehouden te bestaan. Nu het verzet door de gemachtigde daarna is ingesteld is het verzet namens een niet bestaande partij ingesteld zodat het verzet niet-ontvankelijk is.

7.3 Ten overvloede overweegt de kamer dat als het verzet wel kon worden ontvangen, de gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter geen nieuwe gezichtspunten opleveren die maken dat deze tot een andere beslissing zou komen dan de voorzitter.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L. van Berkum en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.