ECLI:NL:TGDKG:2022:32 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/706384 / DW RK 21/388 MdV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:32
Datum uitspraak: 18-03-2022
Datum publicatie: 21-03-2022
Zaaknummer(s): C/13/706384 / DW RK 21/388 MdV/WdJ
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. De kamer overweegt, anders dan de voorzitter in de beslissing van 27 juli 2021 onder 4.2 heeft overwogen, dat uit het exploot en bevel niet blijkt hoe de vordering is opgebouwd en met name blijkt ook niet of de door klager betaalde borg is verrekend. Naar aanleiding van de vragen van klager om een toelichting had de gerechtsdeurwaarder de betreffende stukken moeten opvragen bij het gerechtsdeurwaarderskantoor dat de woning van klager heeft ontruimd, dan wel bij de opdrachtgever en die stukken hadden moeten worden doorgestuurd naar klager. De gerechtsdeurwaarder is daartoe gehouden omdat zij als executerend gerechtsdeurwaarder moet kunnen laten zien wat zij precies executeert. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld. Verzet voor het overige ongegrond. Voor het gegronde deel van de klacht wordt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 27 juli 2021 met zaaknummer C/13/696566 DW RK 21/36 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/706384 / DW RK 21/388 MdV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 25 januari 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 april 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 26 april 2021, heeft klager zijn klacht nog aangevuld. Bij beslissing van 27 juli 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij e-mail van

6 augustus 2021, heeft klager pro forma verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Op 23 augustus 2021 heeft klager de verzetgronden ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 februari 2022 alwaar

klager en de gerechtsdeurwaarder telefonisch zijn gehoord. De uitspraak is bepaald op 18 maart 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met twee vorderingen van verhuurder [  ] op klager. De dossiers zijn bij de gerechtsdeurwaarder geregistreerd onder nummers 200093 en 200094.

-           Ter zake dossiernummer 200093 is op 1 augustus 2019 ten laste van klager vonnis gewezen door de voorzieningenrechter te [  ]. Dit vonnis is bij exploot van 5 augustus 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Ter zake dossiernummer 200094 is op 18 februari 2020 ten laste van klager arrest gewezen door het gerechtshof te [  ]. Dit arrest is bij exploot van 14 mei 2020 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           In dossiernummer 200093 heeft de gerechtsdeurwaarder op 11 mei 2020 ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Bij exploot van 14 mei 2020 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.

-           Bij brief van 20 mei 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder ter zake dossiernummer 200094 onder meer verzocht om met verdere uitvoering van het exploot van 14 mei 2020 te wachten omdat het arrest nog voor vernietiging vatbaar is hangende de cassatie en hij de door de opdrachtgever gemaakte kosten uitdrukkelijk ter discussie stelt. Verder heeft klager aangegeven een betalingsregeling te willen aangaan.

-           Bij brief van 2 juni 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder op de brief van klager van 14 mei 2020 gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: geen informatie geeft over de hoogte en opbouw van tenminste één vordering, terwijl op dat moment wel al beslag was gelegd;

b: na herhaaldelijke verzoeken alsnog de gevraagde correspondentie niet aanlevert;

c: niet met respect communiceert;

d: de telefoon ophangt terwijl er netjes om informatie wordt verzocht;

e: het communicatiekanaal afdwingt en dreigt te stoppen met communiceren indien de communicatie niet per e-mail verloopt.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a en b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties kan worden afgeleid dat klager (meermaals) heeft verzocht om stukken ter zake dossiernummer 200093, omdat het hem niet duidelijk is welke kosten de opdrachtgever in dit dossier wil vorderen. De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis van 1 augustus 2019 te executeren. Het vonnis van 1 augustus 2019 is bij exploot van

5 augustus 2019 aan klager betekend. Bij brief van 16 juni 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager nogmaals het betekeningsexploot en bevel aan klager verzonden. Niet gezegd kan dan ook worden dat klager niet op de hoogte is gebracht van de vordering. Indien klager bezwaren heeft tegen de hoogte van het te vorderen bedrag, zal hij deze bezwaren in een procedure bij de gewone rechter naar voren dienen te brengen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op deze klachtonderdelen niet gebleken.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen c en d overweegt de voorzitter dat klager zijn stelling niet nader heeft onderbouwd en volstaat met een algemeenheid. Uit de overgelegde producties blijkt niet dat de gerechtsdeurwaarder niet met respect met klager communiceert. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift aangegeven dat klager het gerechtsdeurwaarderskantoor veelvuldig telefonisch benadert. De gerechtsdeurwaarder stelt dat de toon waarmee klager communiceert erg vervelend is en hij zich bijzonder laatdunkend en denigrerend naar de medewerkers gedraagt, terwijl de medewerkers heel lang hebben geprobeerd klager op een vriendelijke toon alles uit te leggen. Als een schuldenaar, zoals uit de stukken in dit dossier volgt, een gerechtsdeurwaarder veelvuldig benaderd met dezelfde vragen, en geen gevolgen verbindt aan de verstrekte antwoorden, is het niet tuchtrechtelijk laakbaar als de gerechtsdeurwaarder op een bepaald moment de communicatie kanaliseert, en niet meer op alles reageert. Dat de gerechtsdeurwaarder in dit geval niet met respect heeft gecommuniceerd richting klager (of zonder reden een telefoongesprek heeft beëindigd) is niet gebleken. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarder hier dus niet gemaakt worden.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel e stelt de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift dat klager kennelijk veelvuldig brieven per post aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verstuurd, echter dat hij deze brieven onvoldoende frankeert met als gevolg dat het kantoor niet alle brieven ontvangt. De voorzitter overweegt dat het in dit geval niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat de gerechtsdeurwaarder klager heeft verzocht om per e-mail te corresponderen. Per e-mail komen alle door klager verzonden berichten in beginsel aan, klager kan in ieder geval aantonen dat hij de betreffende berichten heeft verzonden. Verder kan sneller met elkaar gecommuniceerd worden als de communicatie per e-mail verloopt, zeker als zoals in dit geval veelvuldig gecommuniceerd wordt. Van enige vorm van dwang is niet gebleken. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager het volgende aangevoerd.

6.1 Het proces-verbaal van het op 11 mei 2020 gelegde derdenbeslag zou bij exploot van 14 mei 2020 aan klager zijn betekend. Dit is echter niet gebeurd. Ook de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde brief van 16 juni 2020 is nooit door klager ontvangen.

6.2 Het bedrag van € 4.647,77 aan executiekosten in dossier 200093 is nog altijd niet door de gerechtsdeurwaarder gespecificeerd.

6.3 Het disrespect waarmee de gerechtsdeurwaarder klager heeft bejegend blijkt duidelijk uit de brief van 30 juni 2020.

6.4 De gerechtsdeurwaarder heeft bij brieven van 15 juli 2020, 4 en 31 augustus 2020 geschreven niet op de brieven van klager te zullen reageren. De gerechtsdeurwaarder heeft afgedwongen om alleen nog maar per e-mail te corresponderen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van verzetgrond 6.1 betwist klager dat de gerechtsdeurwaarder het exploot van 14 mei 2020 aan hem heeft betekend. De kamer overweegt als volgt. Een exploot van een gerechtsdeurwaarder is een authentieke akte in de zin van artikel 156 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 157 lid 1 Rv levert een authentieke akte dwingend bewijs op van de daarin gerelateerde verrichtingen van de gerechtsdeurwaarder. Dit betekent dat de inhoud daarvan vaststaat behoudens tegenbewijs. Dat heeft klager niet geleverd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het exploot op 14 mei 2020 aan het adres van klager is gelaten in een gesloten enveloppe, zoals in het exploot is vermeld.

7.2 Klager stelt daarnaast de brief van 16 juni 2020 niet te hebben ontvangen. Deze enkele stelling is onvoldoende om ervan uit te gaan dat de gerechtsdeurwaarder deze brief niet heeft gestuurd. Zonder nader feitenonderzoek (waarvoor deze procedure zich niet leent) kan niet worden vastgesteld of die brief daadwerkelijk door de gerechtsdeurwaarder is verzonden, zoals de gerechtsdeurwaarder aanvoert, of dat dit niet is gebeurd. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan, gelet op het voorgaande, niet worden vastgesteld.

7.3 Ten aanzien van verzetgrond 6.2 stelt klager dat niet duidelijk is waaruit het bedrag van € 4.647,77 aan executiekosten, zoals vermeld in het exploot van 11 mei 2020, is opgebouwd. De gerechtsdeurwaarder stelt dat klager op de hoogte is gebracht van de vordering door nogmaals het betekeningsexploot en bevel aan klager toe te zenden. De kamer overweegt, anders dan de voorzitter in de beslissing van

27 juli 2021 onder 4.2 heeft overwogen, dat klager daarmee niet voldoende op de hoogte is gebracht van de vordering. Uit het exploot en bevel blijkt niet hoe de vordering is opgebouwd en met name blijkt ook niet of de door klager betaalde borg is verrekend. Naar aanleiding van de vragen van klager om een toelichting had de gerechtsdeurwaarder de betreffende stukken moeten opvragen bij Gerechtsdeurwaarderskantoor [  ], het kantoor dat de woning van klager heeft ontruimd, dan wel bij de opdrachtgever en die stukken hadden moeten worden doorgestuurd naar klager. De gerechtsdeurwaarder is daartoe gehouden omdat zij als executerend gerechtsdeurwaarder moet kunnen laten zien wat zij precies executeert. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

7.4 Ten aanzien van verzetgronden 6.3 en 6.4 overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren voor deze klachtonderdelen geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Het door klager ter zitting aangevoerde maakt dit niet anders.

7.5 Op grond van het voorgaande dient het verzet en de klacht gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. De kamer zal voor het gegronde klachtonderdeel aan de gerechtsdeurwaarder een waarschuwing opleggen.

8. Kosten

8.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

8.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de

lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de

gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw

plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

8.3 Nu de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht ad € 50,- aan hem dient te vergoeden.

8.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart onderdeel 6.2 van het verzet gegrond en verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter voor wat betreft onderdeel 4.2;
  • verklaart klachtonderdeel a van de oorspronkelijke klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de

maatregel van waarschuwing op;

  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klager van zijn kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50,- aan griffierecht, nadat de uitspraak

onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. I.M. Nusselder en

mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen het deel van deze beslissing waarbij het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard, staat geen rechtsmiddel open.

Tegen het deel van deze beslissing waarbij de beslissing van de voorzitter is vernietigd en alsnog op de klacht is beslist, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.