ECLI:NL:TGDKG:2022:30 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/709705 / DW RK 21/509 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:30
Datum uitspraak: 16-03-2022
Datum publicatie: 18-03-2022
Zaaknummer(s): C/13/709705 / DW RK 21/509 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich onder meer erover dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte is overgaan tenuitvoerlegging van een vonnis waarin het gaat om een voorwaardelijke ontruiming, alsmede een voorwaardelijke kostenveroordeling. De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 10 augustus 2021 het zaaknummer C/13/697267 DW RK 21/58 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/709705 / DW RK 21/509 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

[   ] ,

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 9 februari 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 maart 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 10 augustus 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 10 augustus 2021. Bij brief, ingekomen op

12 november 2021, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

2 februari 2020 alwaar de gemachtigde van klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 16 maart 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Het verzet dient op grond van de wet te worden ingediend binnen veertien dagen na verzending van de brief met de beslissing van de voorzitter. De beslissing is verzonden bij brief van 10 augustus 2021. De termijn is aangevangen op

11 augustus 2021 en eindigde op 24 augustus 2021. Het verzet is ontvangen op

12 november 2021, dus buiten de termijn van veertien dagen, zodat klager om die reden in het verzet niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.

2.2 De kamer overweegt echter dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De gemachtigde van klager heeft op 17 maart 2021 een adreswijziging doorgegeven aan de kamer. De beslissing van de voorzitter (van 10 augustus 2021) is desondanks naar het oude adres van de gemachtigde verstuurd. Klager heeft buiten zijn schuld veel later kennis kunnen nemen van de uitspraak, dus ook later verzet kunnen instellen tegen de beslissing van de voorzitter. Om die reden zal klager dan ook in het verzet worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn van 28 december 2020 is klager onder meer veroordeeld tot het betalen van proceskosten.
  • Bij exploot van 18 januari 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder dit vonnis aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Op 26 januari 2021 is executoriaal derdenbeslag ten laste van klager gelegd onder de ING Bank N.V.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. ten onrechte is overgaan tot de gerechtelijke tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 december 2020 waar het de (voorwaardelijke) kostenveroordeling betreft;
  2. niet heeft gereageerd op de e-mail van de gemachtigde van klager van

5 januari 2021.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de voorzitter voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. Onder 3.1 van de beslissing van het vonnis van 28 december 2020 is klager veroordeeld om uiterlijk binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn bedrijfsruimte te ontruimen. Onder 3.2 is bepaald dat de eiser geen rechten kan ontlenen aan dit vonnis zolang klager voor de duur van de tussen partijen aanhangige bodemprocedure een bedrag betaalt van € 3.000,- per maand. Onder 3.3 is klager veroordeeld in de proceskosten. Onder 3.4 is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De voorzitter overweegt dat hetgeen onder 3.2 is opgenomen alleen betrekking heeft op de ontruiming van de bedrijfsruimte en los staat van de veroordeling in de proceskosten. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis van 28 december 2020 voor wat betreft de proceskosten te executeren. Indien klager het niet eens is met de tenuitvoerlegging van de titel dient klager een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de betreffende e-mail van de gemachtigde van klager van 5 januari 2021 is gericht aan de gemachtigde van de opdrachtgever. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat de gemachtigde van de opdrachtgever niet op de e-mail heeft gereageerd.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat de voorzitter ten onrechte heeft overwogen dat:

  1. het onder 3.2 van het door de gerechtsdeurwaarder betekende vonnis d.d. 28 december 2020 is “alleen betrekking heeft op de ontruiming van de bedrijfsruimte en los staat van de veroordeling in de proceskosten”. Het vonnis biedt voor de door de voorzitter gegeven uitleg geen, of onvoldoende, ruimte.
  2. indien klager het niet eens is met de tenuitvoerlegging van de titel dient klager een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg”. De voorzitter gaat er aan voorbij dat de ministerieplicht niet zo ver gaat dat apert onrechtmatige betekeningen onder die plicht vallen;
  3. de betreffende e-mail d.d. 5 januari 2021 is gericht aan de gemachtigde van de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. De bedoelde overweging is niet in lijn met de werkelijkheid. De e-mail is gericht aan een senior incassomedewerker die destijds op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder werkzaam was.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan niet slagen omdat het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot vaststelling van andere feiten, dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen, dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer merkt nog wel op dat wat is opgenomen in overweging 3.2 van het vonnis wellicht wat ongelukkig is geformuleerd, maar dat het niet anders kan dan dat is bedoeld alleen de veroordeling tot ontruiming voorwaardelijk uit te spreken, aangezien in alle gevallen de kosten van de rechtsgang betaald moeten worden.

7.2 De kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. A.K. Mireku en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.