ECLI:NL:TGDKG:2022:3 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/694559 / DW RK 20/621

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:3
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): C/13/694559 / DW RK 20/621
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Er was geen geldige titel om de door de ex-partner van klager gemaakte kosten voor het minderjarige kind te incasseren. Klacht gegrond. Maatregel van berisping opgelegd en veroordeling in de proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/694559 / DW RK 20/621 MK/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail, ingekomen op 15 december 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 december 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 november 2021 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 10 januari 2022.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met gemaakte kosten voor de minderjarige zoon van klager en zijn ex-partner (de opdrachtgeefster).

-           Bij brief van 23 april 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht om de helft van de kosten van de beugel van zijn zoon te voldoen en tevens om contact op te nemen met zijn ex-partner over de vervolgbetalingen.

-           Hierop heeft klager aangegeven dat hij bereid is om de helft van de factuur van de beugel te voldoen, mits hij bewijs krijgt dat de opdrachtgeefster de factuur daadwerkelijk heeft voldaan. Aan dit verzoek heeft de opdrachtgeefster niet voldaan.

-           Op 6 augustus 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag onder de Rabobank gelegd ten laste van klager.

-           Op 28 augustus 2020 heeft klager verzocht om een betalingsregeling van

€ 50,- per maand. Dit voorstel is door de opdrachtgeefster afgewezen.

-           Op 31 augustus 2020 heeft de opdrachtgeefster de gerechtsdeurwaarder een kopie van een factuur van een iPad van 25 september 2018 gezonden, die klager – volgens de opdrachtgeefster – had moeten betalen, met de mededeling dat klager niet meer reageert.

-           Op 2 september 2020 heeft klager aangegeven dat de kosten voor de beugel en de iPad enkel verschuldigd zijn wanneer daar “in onderling overleg bepaald en betaald” kon worden en dat hiervan geen sprake is geweest. De gerechtsdeurwaarder heeft dit standpunt bij de opdrachtgeefster neergelegd.

-           Bij e-mail van 3 september 2020 heeft de opdrachtgeefster de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat een en ander wel degelijk besproken is.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder kosten incasseert die zijn gemaakt voor zijn minderjarige kind, terwijl geen overleg met zijn ex-partner is geweest over deze kosten en klager hiervoor ook geen toestemming heeft gegeven. Tevens weigert de gerechtsdeurwaarder bewijsstukken van de gemaakte kosten te overleggen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. De in de aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij in het verweer heeft aangegeven dat hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het doen en nalaten van de bij hem werkzame medewerkers. Ter beoordeling staat of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 De kamer overweegt dat het in deze zaak gaat om de executie van een alimentatiebeschikking met een bijbehorend ouderschapsplan. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat op een gerechtsdeurwaarder in beginsel ministerieplicht rust wanneer hem wordt verzocht een titel te executeren. Voormelde ministerieplicht laat onverlet dat de gerechtsdeurwaarder als zelfstandig openbaar ambtenaar een aan hem gegeven opdracht zelfstandig moet beoordelen, waarbij van hem een kritische houding mag worden verwacht, zeker als het een familiezaak betreft. De gerechtsdeurwaarder heeft als openbaar ambtenaar immers niet alleen met de belangen van de opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij van zijn opdrachtgever te maken.

5.3 De kamer stelt vast dat de beschikking en het ouderschapsplan niet bij de stukken zijn gevoegd. Ook op de zitting heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder bevestigd dat hij geen ouderschapsplan in het dossier heeft aangetroffen. Op de zitting is niet betwist dat in het ouderschapsplan is opgenomen dat uitzonderlijke kosten en grote uitgaven in onderling overleg worden bepaald en betaald. Evenmin is betwist dat de kosten van de beugel en iPad als uitzonderlijke kosten in de zin van het ouderschapsplan opgevat moeten worden. Klager betwist uitdrukkelijk dat hij en zijn ex-partner tot overeenstemming zijn gekomen over de gemaakte kosten ten aanzien van de aangeschafte iPad en beugel. De gerechtsdeurwaarder heeft niet met stukken aannemelijk gemaakt dan wel onderbouwd dat dit anders is en is kennelijk enkel uitgegaan van de stelling van de opdrachtgeefster. Gelet hierop staat dan ook niet vast dat de kosten van de beugel en iPad in onderling overleg zijn bepaald en betaald en had de gerechtsdeurwaarder dan ook geen geldige titel om deze kosten bij klager te incasseren. De klacht is terecht voorgesteld.

5.4 De kamer verklaart de klacht gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opleggen.

5.5 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders tevens veroordelen in de proceskosten. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

5.6 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

5.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A.K. Mireku en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

10 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.