ECLI:NL:TGDKG:2022:27 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/7682057 / DW RK 20/143 LvB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:27
Datum uitspraak: 16-03-2022
Datum publicatie: 18-03-2022
Zaaknummer(s): C/13/7682057 / DW RK 20/143 LvB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er – samengevat – over dat de gerechtsdeurwaarder de verkeerde persoon aanspreekt voor de vordering. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 maart 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 31 maart 2020 het zaaknummer C/13/674049 DW RK 19/570 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/7682057 / DW RK 20/143 LvB/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 23 oktober 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 21 januari 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 31 maart 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 31 maart 2020. Bij e-mail, ingekomen op 2 april 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

2 februari 2020 alwaar de gerechtsdeurwaarder ter zitting is verschenen en klaagster telefonisch is gehoord. De uitspraak is bepaald op 16 maart 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij verstekvonnis van 27 februari 2019 van de kantonrechter te Alkmaar is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van dit vonnis.
  • Bij exploot van 26 maart 2019 is dit vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Omdat betaling dan wel een reactie is uitgebleven is op 9 juli 2019 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klaagster.
  • Bij e-mail van 22 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan de raadsman van klaagster verzocht om nadere bewijsstukken om de juiste beslagvrije voet te kunnen berekenen.
  • Op 31 oktober 2019 is namens klaagster een verzetdagvaarding aan Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. betekend, waarop de gerechtsdeurwaarder het beslag op 1 november 2019 heeft opgeschort.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er – samengevat – over dat:

  1. de gerechtsdeurwaarder zonder aanzegging en zonder rechtsgeldig vonnis een te hoog loonbeslag heeft gelegd;
  2. de gerechtsdeurwaarder de vordering niet heeft gemotiveerd en gespecificeerd;
  3. zij sinds 1986 verzekerd is bij Pro Life Zorgverzekering en niet bij Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en dat zij iedere maand de verschuldigde premie heeft betaald.
  4. sprake is van identiteitsfraude en uitkeringsfraude.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klaagster kan worden aangemerkt als vallende onder haar verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De voorzitter overweegt dat klaagster bij verstekvonnis van 27 februari 2019 van de kantonrechter te Alkmaar is veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Het verstekvonnis is bij exploot van 26 maart 2019 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen. Hierbij is tevens aangezegd dat indien klaagster niet voldoet aan het bevel, executiemaatregelen zullen worden getroffen. Omdat betaling is uitgebleven heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd. De stelling van klaagster dat beslag is gelegd zonder aanzegging en zonder rechtsgeldige titel stuit hierop af. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. De gerechtsdeurwaarder heeft de bezwaren van klaagster doorgestuurd aan de opdrachtgever, die vervolgens heeft doorgegeven dat de vordering terecht was. Als klaagster het niet eens is met de vordering, ligt het op haar weg om verweer te voeren bij de rechter. Het is noch aan de gerechtsdeurwaarder noch aan de voorzitter van de kamer om inhoudelijk in te gaan op de vordering. Overigens blijkt uit de stukken dat de vordering niet betreft het onbetaald laten van maandpremies, maar dat het vijf zorgkostennota’s betreft.

4.4 De stelling van klaagster dat sprake is van identiteitsfraude en uitkeringsfraude is niet gebleken en evenmin met stukken aannemelijk gemaakt.

4.5 Voor zover klaagster een dwangsom eist dient zij zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster – naar de kamer begrijpt – aangevoerd dat:

  1. sprake is van identiteitsfraude (met een ex-client van klaagster);
  2. zij nooit is opgeroepen in de zaak waarin zij bij verstek is veroordeeld;
  3. zij sinds 1986 verzekerd is bij Pro Life Zorgverzekering en niet bij Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld. Klaagster kan om die reden niet worden ontvangen in haar klacht als vermeld onder b. van de gronden van het verzet.

7.2 Verder overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. A.K. Mireku en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.