ECLI:NL:TGDKG:2022:22 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/711158 / DW RK 21/566 en C/13/711159 / DW RK 21/567

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:22
Datum uitspraak: 25-02-2022
Datum publicatie: 01-03-2022
Zaaknummer(s): C/13/711158 / DW RK 21/566 en C/13/711159 / DW RK 21/567
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking. Verzoek niet ontvankelijk verklaard. Het verzoek is enerzijds gericht tegen de tuchtrechter nádat er uitspraak is gedaan, en anderzijds tegen de andere) tuchtrechter die op dit moment geen bemoeienis heeft met de zaken van verzoeker.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

wrakingskamer

Beslissing op de bij brief van 15 december 2021 en onder zaaknummers C/13/711158 / DW RK 21/566 en C/13/711159 / DW RK 21/567 geregistreerde verzoeken van:

[   ],

wonende te [   ],

verzoeker,

welk verzoeken strekken tot wraking van mr. A.K. Mireku, alsmede (de voorzitter van) de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders.

1. Verloop van de procedure

1.1.      Een door verzoeker tegen een gerechtsdeurwaarder ingediende en onder zaaknummer C/13/701005 / DW RK 21/158 geregistreerde klacht (Klacht I) is door de plaatsvervangend-voorzitter van de kamer, mr. Mireku, bij beslissing van 12 oktober 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft verzoeker bij e-mail van 17 oktober 2021 verzet ingesteld. Die zaak staat geregistreerd onder nummer C/13/708563 / DW RK 21/486.

1.3        Bij brief, ingekomen op 26 augustus 2021, heeft verzoeker een klacht ingediend tegen twee andere gerechtsdeurwaarders, welke geregistreerd is onder zaaknummer C/13/706543 / DW RK 21/395 (Klacht II). Bij e-mail van 24 november 2021 hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd op Klacht II. Het dossier ligt ter beoordeling van een nog toe te wijzen (plaatsvervangend-)voorzitter.

1.4       Bij brief van 15 december 2021 heeft verzoeker verzoeken tot wraking ingediend tegen zowel mr. Mireku, alsmede de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, haar voorzitter, de relevante leden en medewerkers.

1.4       Op 16 februari 2022 is verzoeker door de wrakingskamer gehoord op de door hem ingediende wrakingsverzoeken.

2. De gronden van de verzoeken

2.1       De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de kamer), hetzij de relevante leden ervan en medewerkers zijn volgens verzoeker partijdig, bedrieglijk en mogelijk zelfs corrupt en doen er alles aan om de klagende burger tegen te werken en van zijn gelijk af te houden. Op dermate disproportionele wijze dat er mogelijk zelfs sprake is van ambtelijk bedrog of ambtelijke corruptie.

2.2       De eerste reden daarvoor is dat een klaagschrift tegen een deurwaarder onbehoorlijk en zelfs frauduleus door de kamer wordt afgehandeld. Er zijn meerdere manieren waarop de kamer de klagende burger treitert, en het gelijk behalen onmogelijk maakt. Zoals dat een deurwaarder op een klaagschrift reageert met een verweerschrift, echter daarmee houdt het ook op. Er mag geen reactie door klager op het verweerschrift gegeven worden, ook niet ter zitting. Na klaagschrift en verweerschrift volgt direct een besluit van de kamer, wat een onjuiste en erbarmelijk slechte afhandeling is, want hierdoor is de klagende burger gedwongen om in beroep te gaan. Pas in een beroepsprocedure kan er door de klagende burger inhoudelijk op het verweerschrift gereageerd worden. Wat belachelijk is, en bovendien onnodig veel beroepsprocedures tot gevolg heeft. De klager zou al in eerste aanleg zowel ter zitting evenals schriftelijk of zelfs beide op het verweerschrift moeten kunnen reageren.

2.3       Ten tweede wil de kamer dat de klagende burgers het klachtenformulier gebruikt zelfs als er al een klachtschrift is gestuurd. En in het klachtenformulier mag dan niet verwezen worden naar het klachtschrift, maar moet alles op negen kleine regels worden ingevuld.

2.4       Voorts zijn de klachten in de klachtschriften nauwelijks aan bod gekomen, aangezien hoofdzakelijke feiten uit de klachtschriften niet staan in de verweerschriften. Daarmee worden klachten die wel feitelijk gegrond zijn dus niet weerlegd. De niet weerlegde feiten zouden daarmee tot gelijk van klager moeten leiden. Toch oordeelt de kamer anders. Er wordt zelfs opzettelijk en bewust een valselijk oordeel genomen door kamer. Waar feiten bijvoorbeeld aantonen dat een gerechtsdeurwaarder de verkeerde rechtspersoon op meerdere exploten en juridische stukken zet om de identiteit van de opdrachtgever te verhullen. De gerechtsdeurwaarder vordert namelijk niet namens de rechthebbende partij, het College van B en W, maar namens een andere rechtspersoon. En deze kwestie van rechtspersoongebruik, en of er wel een rechthebbende partij invordert, is zeer serieus. De beklaagde gerechtsdeurwaarder verschuilt zich achter smoesjes en geeft geen openheid. Dit had opgehelderd moeten worden, maar zowel in het verweerschrift evenals in een later besluit of oordeel van de kamer wordt het afgedaan als een kennelijke schrijffout. Dus niet een schrijffout, maar kennelijk dus alleen een vermoeden daarvan. Dat is ambtelijk bedrog, de kamer had de klacht over een onjuiste rechtspersoon tot op de bodem moeten uitzoeken, want indien er sprake is van een onjuiste rechtspersoon is er sprake van misdrijven, aldus verzoeker.

3. De gronden van de beslissing

3.1.      Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 13 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard. Voorts is het Wrakingsprotocol kamer voor gerechtsdeurwaarders, zoals vastgesteld op 1 april 2020 en gepubliceerd op rechtspraak.nl, van toepassing.

3.2.      Bij de beoordeling van de verzoeken staat voorop dat de leden van de kamer uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat zij jegens een partij een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.3       Het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Mireku is gedaan nadat zij op Klacht I had beslist. Dat betekent dat mr. Mireku niet meer betrokken is bij de behandeling van Klacht I. Nu de wet niet voorziet in de mogelijkheid van wraking van een lid die de zaak niet (langer) behandelt, bijvoorbeeld nadat er uitspraak is gedaan, is het wrakingsverzoek jegens mr. Mireku niet-ontvankelijk. Nu verzoeker verzet heeft ingesteld tegen de beslissing op Klacht I zal hij te zijner tijd nog de gelegenheid krijgen gehoord te worden.

3.4       Ten aanzien van het wrakingsverzoek dat betrekking heeft op Klacht II heeft te gelden dat aan Klacht II thans nog geen lid van de kamer is toegevoegd. Nu ten aanzien van Klacht II dus (nog) geen lid van de kamer bestaat die de klacht in behandeling heeft, is ook dit wrakingsverzoek niet-ontvankelijk.
 

3.5       Verzoeker heeft in de aanhef van zijn verzoeken ook de voorzitter van de kamer voor gerechtsdeurwaarders opgenomen. Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de voorzitter van de kamer, mr. W.M. de Vries, dient het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard. Op grond van de wet kan een verzoek tot wraking alleen worden gedaan tegen een lid van de kamer die een zaak van een partij in behandeling heeft. Mr. de Vries heeft op dit moment geen inhoudelijke bemoeienis in de zaken van verzoeker.

3.6. Voor zover het verzoek alle leden van de gehele kamer betreft, geldt het volgende: wraking van een (tucht-)college als geheel is niet mogelijk (vgl. HR 18 december 1998, NJ 1999, 271), zodat het wrakingsverzoek voor zover het is gericht tegen de gehele kamer eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

3.7.      Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De wrakingskamer :

  • verklaart de verzoeken niet-ontvankelijk.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en M.J.C. van Leeuwen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2022 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.