ECLI:NL:TGDKG:2022:183 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/696302 DW RK 21/30 LvB/JD

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:183
Datum uitspraak: 13-07-2022
Datum publicatie: 07-11-2024
Zaaknummer(s): C/13/696302 DW RK 21/30 LvB/JD
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat het vonnis in 2009 is betekend, zonder overlegging van dat exploot is onvoldoende. De gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis niet onverwijld doen toekomen aan klaagster. Beslagvrije voet te laat aangepast. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 13 juli 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/696302 DW RK 21/30 LvB/JD ingesteld door:

[..],

wonende te [..]

klaagster,

gemachtigde: [..], sociaal raadsvrouw,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 19 januari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 april 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- op 21 december 2009 is klaagster bij verstek veroordeeld een vordering te voldoen van UPC Nederland, thans Ziggo Services B.V.;

- medio 2020 heeft [..] het dossier in behandeling gekregen en de grosse van het vonnis ontvangen;

- op 29 oktober 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster geïnformeerd dat [..] het dossier heeft overgenomen en op de hoogte gesteld van het openstaande bedrag en is een termijn tot betaling binnen vijf dagen gegeven;

- op 1 december 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd op de uitkering van klaagster, waarbij een beslagvrije voet is vastgesteld;

- klaagster heeft op 16 december 2020 verzocht om toezending van het vonnis en herberekening van de beslagvrije voet;

- de beslagvrije voet is op 11 februari 2021 opnieuw vastgesteld en de te veel ontvangen bedragen zijn aan klaagster terugbetaald.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.

  1. klaagster heeft in reactie op de brief van 29 oktober 2020 contact opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Zij werd zeer onprettig te woord gestaan;
  2. klaagster kreeg rauwelijks een betekening van het beslag;
  3. de gerechtsdeurwaarder heeft het vonnis niet overgelegd aan klaagster of aan haar gemachtigde ondanks verzoek daartoe;
  4. klaagster heeft op 16 december 2020 om herberekening van de beslagvrije voet verzocht voorzien van berekening en stukken. Er werd meegedeeld dat dit nog minstens twee weken zou duren.[..] lijkt de zaken omtrent vaststelling van de beslagvrije voet niet op orde te hebben.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak voor handelen of nalaten in strijd met deze wet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat uit de telefoonnotities van zijn kantoor niet blijkt dat klaagster heeft gebeld naar aanleiding van de brief van 29 oktober 2020. Dit brengt niet mee dat de kamer aanneemt dat geen telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Echter, zonder nader onderzoek naar de feiten (waarvoor deze tuchtrechtprocedure zich niet leent) kan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen met betrekking tot dit klachtonderdeel niet worden vastgesteld.

5.3 De kamer begrijpt klachtonderdeel b zo, dat klaagster betwist dat het in 2009 gewezen verstekvonnis aan haar is betekend, alvorens de gerechtsdeurwaarder op basis van dat vonnis op 1 december 2020 beslag heeft gelegd op haar uitkering. De (gemachtigde van de) gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting gesteld dat dit wel is gebeurd, maar heeft het vonnis noch het betekeningsexploot overgelegd. Deze blote stelling van de gerechtsdeurwaarder is onvoldoende. Naar oordeel van de kamer lag het op de weg van de gerechtsdeurwaarder om het vonnis en het betekeningsexploot (waarom klaagster hem heeft verzocht) in ieder geval over te leggen in deze procedure. Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel b naar oordeel van de kamer gegrond.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer als volgt. Uit een overgelegde e-mail van de sociaal raadsvrouw van klaagster blijkt dat zij de gerechtsdeurwaarder op 16 december 2020 heeft verzocht om een kopie van het gewezen vonnis. De gerechtsdeurwaarder stelt aan dit verzoek te hebben voldaan nadat de advocaat van klaagster hierom heeft verzocht op 13 januari 2021. Naar oordeel van de kamer betaamt het een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder om onder deze omstandigheden (een oud vonnis uit 2009; bij verstek gewezen; dat vraagtekens oproept bij de schuldenaar; op wiens uitkering de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd) het verzochte vonnis zo snel mogelijk op te sturen. Uit het voorgaande blijkt dat dit niet is gebeurd. Klachtonderdeel c is om die reden ook gegrond.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat het een gerechtsdeurwaarder betaamt om een verzoek tot herberekening van de beslagvrije voet onverwijld te behandelen. Een beslagene heeft daarbij zwaarwegend belang, omdat de beslagvrije voet een bestaansminimum beoogt te verzekeren. In de e-mail van 16 december 2020 heeft (de sociaal raadsvrouw van) klaagster verzocht om herberekening van de beslagvrije voet. Dit is op 11 februari 2021 gebeurd, waarna de teveel ontvangen gelden door de gerechtsdeurwaarder zijn gerestitueerd. Dit is naar oordeel van de kamer (veel) te laat. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij niet beschikte over de voor herberekening noodzakelijke informatie, zodat dit niet meer is gelukt in 2020. Per 1 januari 2021 werd een nieuw systeem voor het berekenen van de beslagvrije voet gehanteerd, maar voor 2021 was het niet mogelijk dit systeem al te gebruiken, aldus de gerechtsdeurwaarder. Naar oordeel van de kamer doen de aangevoerde omstandigheden niet af aan het tuchtrechtelijke verwijt dat de gerechtsdeurwaarder treft. Op grond van de op dat moment geldende wetgeving had de beslagvrije voet onverwijld aangepast moeten worden. Voor zover de gerechtsdeurwaarder nog informatie nodig had, had het op zijn weg gelegen om eventueel ontbrekende stukken bij klaagster op te vragen. Voor zover nodig merkt de kamer op dat de gerechtsdeurwaarder ook in uitzonderlijke gevallen als gesteld aanwezig na 1 januari 2021 zorg dienen te dragen voor een accurate én snelle afhandeling van een dergelijk verzoek, waarbij het uitganspunt is dat dit onverwijld geschiedt. Klachtonderdeel d is, gelet op het voorgaande, ook gegrond.

5.6 In de gegrond verklaarde klachtonderdelen ziet de kamer aanleiding om de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen.

6. Kosten(veroordeling)

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn veroordelen tot betaling van € 1.500,00 voor de kosten van behandeling van de klacht door de kamer. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

6.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klaagster betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.L.S. Kalff en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.