ECLI:NL:TGDKG:2022:180 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/722805 / DW RK 22/342 LvB/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:180
Datum uitspraak: 23-12-2022
Datum publicatie: 30-12-2022
Zaaknummer(s): C/13/722805 / DW RK 22/342 LvB/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Verzet ongegrond, de oorspronkelijke beslissing over het leggen van beslag vanwege een dwangbevel van het CJIB is op juiste gronden genomen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 december 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 6 september 2022 met zaaknummer C/13/711002 / DW RK 21/561 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/722805 / DW RK 22/342 LvB/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 december 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 27 januari 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 6 september 2022 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 8 september 2022. Bij e-mail, ingekomen op 15 september 2022, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 november 2022 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Op 1 november 2022 heeft klager een brief gestuurd naar de kamer, die op 3 november 2022 is doorgestuurd naar de gerechtsdeurwaarder. De uitspraak is bepaald op 23 december 2022.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klager uitgevaardigd dwangbevel van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 12 mei 2021, geregistreerd onder dossiernummer [..] en een ten laste van klager uitgevaardigd dwangbevel van het CJIB van 28 oktober 2021, geregistreerd onder dossiernummer [..].

- Bij exploot van 26 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel van 12 mei 2021 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

- Op 26 augustus 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder ter zake dossiernummer [..] beslag onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager gelegd.

- Bij exploot van 4 november 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel van 28 oktober 2021 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

- Op 12 november 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder ter zake dossiernummer [..] beslag onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager gelegd.

- Bij e-mail van 17 november 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht om nadere bewijsstukken teneinde de juiste beslagvrije voet te kunnen berekenen. Hierop heeft klager bij e-mail van 18 november 2021 gereageerd.

3. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: te snel beslag op zijn uitkering heeft gelegd;

b: een te lage beslagvrije voet hanteert en te lang heeft gewacht met het opsturen van een inkomsten- en uitgavenformulier;

c: weigert om het beslag in de maand december op te schorten.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat klager, voordat de beslagen op zijn inkomen zijn gelegd, in de gelegenheid is gesteld om de vorderingen te voldoen dan wel in verzet te komen tegen de dwangbevelen. Dit heeft klager nagelaten. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook, gelet op zijn ministerieplicht, niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslagen op de uitkering van klager te leggen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b stelt de voorzitter voorop dat de hoogte van de beslagvrije voet geen kwestie is die ter beoordeling van de kamer staat. Dit is slechts anders als sprake is van evidente fouten of handelen tegen beter weten in. Hiervan is niet gebleken. Uit het verweerschrift blijkt dat klager, ondanks herhaalde verzoeken van de gerechtsdeurwaarder, geen gegevens wilde aanleveren en de beslagvrije voet niet inhoudelijk wilde bespreken. Indien klager het met de berekende beslagvrije voet niet eens is, dient hij zich te wenden tot de gewone civiele rechter.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat het niet aan de gerechtsdeurwaarder is om een gelegd beslag op te schorten. Niet gebleken dan wel met stukken aangetoond is dat het CJIB opdracht heeft gegeven om het beslag op de uitkering van klager in december 2021 op te schorten. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij het niet eens is met hetgeen is overwogen in overweging 4.4. van de beslissing van 6 september 2022. Het CJIB dient nog altijd het bedrag van € 1.453,64 aan klager te betalen. De beslissing is niet juist omdat belangrijke informatie van het CJIB niet is meegewogen. De gerechtsdeurwaarder heeft het probleem flink aangedikt en wat leugentjes verteld, enkel om het CJIB te bevoordelen.

Klager heeft in zijn brief van 1 november 2022 zijn stellingen herhaald en nog toegevoegd dat de gerechtsdeurwaarder een bedrag van € 1.453,64 aan klager dient terug te betalen. Indien dit niet gebeurt dan zal klager een en ander doorsturen aan de Minister van rechtsbescherming.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Gebleken is het volgende. Er is sprake van vier boetes die klager heeft gekregen omdat zijn auto zonder APK keuring op de openbare weg was geparkeerd. Het CJIB heeft in twee zaken, te weten de boetes met kenmerk [..]en [..]dwangbevelen uitgevaardigd. In deze zaken heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de uitkering van klager. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder bij het leggen van dit beslag tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld omdat klager niet betaalde, zoals is overwogen in de oorspronkelijke beslissing van 6 september 2022. Bij de andere twee boetes (en de terugbetaling door het CJIB) is de gerechtsdeurwaarder niet betrokken.

6.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

6.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. J.N. Reijn, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.