ECLI:NL:TGDKG:2022:174 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/719791 / DW RK 22/265 LvB/RH

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:174
Datum uitspraak: 14-11-2022
Datum publicatie: 29-12-2022
Zaaknummer(s): C/13/719791 / DW RK 22/265 LvB/RH
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Verzet is ongegrond: in de oorspronkelijke beslissing over executie van een dwangbevel is de juiste maatstaf toegepast.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 14 november 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 28 juni 2022 met zaaknummer C/13/707467 / DW RK 21/423 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/719791 / DW RK 22/265 LvB/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klaagster,

gemachtigde: [..],

tegen:

mr. [..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 21 september 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft de klacht aangevuld bij e-mails van 1, 2, 7 en 9 oktober 2021 en 17 november 2021. Bij verweerschrift, ingekomen op 7 december 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 28 juni 2022 heeft de voorzitter de klacht gedeeltelijk niet ontvankelijk verklaard en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond afgewezen. Aan klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 7 juli 2022, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2022 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster noch haar gemachtigde zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 14 november 2022.

1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Op 9 april 2018 heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) een dwangbevel ten laste van klaagster uitgevaardigd.

-          Bij exploot van 23 april 2018 is dit dwangbevel aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Bij e-mail van 24 april 2018 is namens klaagster aangegeven dat er niet aan het bevel zal worden voldaan en er een incidentele vordering zal worden ingediend bij de civiele rechter.

-          Bij brief van 10 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder beslaglegging op roerende zaken van klaagster aangekondigd tegen 18 september 2018.

-          Op 18 september 2018 is tijdens de beslaglegging geconstateerd dat er geen roerende zaken van enige waarde op het adres van klaagster aanwezig zijn en zijn nieuwe sloten aan de woning aangebracht.

-          Op 29 september 2018 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster.

-          Bij exploot van 1 oktober 2018 is het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag aan klaagster betekend.

3. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder sinds 2018 ten onrechte een dwangbevel van DUO tracht te innen;

b: de gerechtsdeurwaarder op 18 september 2018 haar kamerdeur kapot heeft gemaakt en heeft vervangen met een nieuw slot;

c: de gerechtsdeurwaarder de politie te Tilburg vals heeft voorgelicht doordat hij deed voorkomen dat hij beslag kwam leggen op spullen in de kamer van klaagster;

d: de gerechtsdeurwaarder berichten heeft verspreid dat hij bankbeslag heeft gelegd op bankrekening van klaagster maar had “misgegrepen”, terwijl in werkelijkheid de opdrachtgever het dwangbevel (tijdelijk) had ingetrokken na een novum van klaagster;

e: de gerechtsdeurwaarder klaagster blijft stalken en onder druk zetten, puur om extra kosten te innen;

f: de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 14 oktober 2021 de suggestie wekt dat hij verder gaat met de executie, terwijl het niet is toegestaan om gelijktijdig twee of meerdere (bank)beslagen te leggen. Verder is de beslagvrije voet met het bankbeslag reeds overtreden door klaagster pas na het gelegde bankbeslag in de gelegenheid te stellen om haar gegevens via het formulier op te geven;

g: valsheid in geschrifte heeft gepleegd door het betekeningsexploot op

1 oktober 2021 te dateren, terwijl de gerechtsdeurwaarder de bank op

29 september 2021 heeft bezocht;

h: de gerechtsdeurwaarder met deze “Actio Pauliana” de gerechtsdeurwaarderswet heeft overtreden, omdat de wettelijke beslagvrije voet van toepassing is op iedere burger.

4. De beslissing van de voorzitter

4.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn op grond van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen voor enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en voor enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat een gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet in beginsel verplicht is om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten indien hierom wordt verzocht. Op het moment dat een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en geen sprake is van uitsluiting van bevoegdheid, ontstaat daarmee automatisch de verplichting tot het verrichten van die ambtshandeling. Een gerechtsdeurwaarder is in beginsel gehouden een opdracht marginaal te toetsen. Niet gebleken is dat reden was tot twijfel of onderzoek. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het dwangbevel van 9 april 2018 te betekenen en ten uitvoer te leggen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen b en c overweegt de voorzitter dat een klacht op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, door de voorzitter niet-ontvankelijk wordt verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Deze klachtonderdelen betreffen (ambts)handelingen in een periode van langer dan drie jaar geleden betreffen. Niet gebleken is dat klaagster er destijds niet van op de hoogte was. Klaagster dient in deze klachtonderdelen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat deze enkele niet nader door klaagster onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klaagster volstaat met een algemeenheid zonder toelichting of onderbouwing. Dit klachtonderdeel voldoet aldus niet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift blijkt dat de gerechtsdeurwaarder, nadat er diverse opschortingen zijn geweest, opdracht heeft gekregen om de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voort te zetten. De gerechtsdeurwaarder is gelet op zijn ministerieplicht gehouden om aan dit verzoek te voldoen. Indien klaagster het niet eens is met de executiemaatregelen, ligt het op haar weg om een executiegeschil tegen de opdrachtgever op te starten. Ten aanzien van de kosten die bij klaagster in rekening worden gebracht overweegt de voorzitter dat deze kosten berusten op de door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders neergelegde tarieven. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel f stelt de voorzitter voorop dat klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in staat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. In de brief van de gerechtsdeurwaarder van 14 oktober 2021 is vermeld dat klaagster verdere executiemaatregelen kan voorkomen door onder overlegging van haar inkomsten en uitgaven een betalingsregeling te treffen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde exploten blijkt dat op 29 september 2021 beslag op de bankrekening van klaagster is gelegd en het proces-verbaal van het gelegde bankbeslag binnen de wettelijke termijn op 1 oktober 2021 aan klaagster is betekend. Van valsheid in geschrifte is niet gebleken.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de voorzitter dat uit de motivering van klaagster niet blijkt wat klaagster bedoelt met “dat de gerechtsdeurwaarder de “Actio Pauliana” zou hebben overtreden”. Reeds hierom is dan ook niet gebleken  van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.9 Voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding dient klaagster zich tot de civiele rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

4.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter klachtonderdelen b en c niet ontvankelijk  verklaard en de overige klachtonderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

5. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster het volgende aangevoerd.

Klaagster zal zich wenden tot de Rijksrecherche voor de klachtonderdelen die niet ontvankelijk zijn verklaard.

Klaagster had ter zitting gehoord moeten worden door de kamer dan was tot een ander oordeel gekomen ten aanzien van de klachtonderdelen die ongegrond zijn verklaard.

Klaagster heeft het dwangbevel betwist aangezien deze niet is gebaseerd op een gerechtelijke einduitspraak. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn ambtsplicht geschonden.

Omdat klaagster niet de kans heeft gekregen te worden gehoord, zal zij haar inhoudelijke grieven in hoger beroep deponeren.

Indien de kamer een hoorzitting in verzet plant, zal klaagster haar grieven alsnog mondeling toelichten.  

6. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder de door klaagster aangevoerde gronden gemotiveerd betwist.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een ander oordeel komt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Opgemerkt wordt dat de kamer een zitting heeft gepland teneinde klaagster te horen over haar grieven. Het bevreemdt de kamer dat klaagster van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.  

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. O.J. Boeder, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.