ECLI:NL:TGDKG:2022:168 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/720392 / DW RK 22/285 MdV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:168
Datum uitspraak: 12-12-2022
Datum publicatie: 15-12-2022
Zaaknummer(s): C/13/720392 / DW RK 22/285 MdV/WdJ
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarders hebben klaagster ten onrechte als niet BTW-plichtig aangemerkt. Verzet en klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van waarschuwing.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 december 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 5 juli 2022 met zaaknummer

C/13/703116/ DW RK 21/241 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/720392 / DW RK 22/285 MdV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

1. [  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

en

2. [  ],

toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 9 juni 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 16 juli 2021, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 5 juli 2022 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 8 juli 2022 aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op 18 juli 2022, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2022 alwaar klaagster en gerechtsdeurwaarder sub 1 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 12 december 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Tussen de gerechtsdeurwaarders en klaagster is op of omstreeks 2 maart 2020 een overeenkomst tot stand gekomen waarbij de gerechtsdeurwaarders de opdracht hebben gekregen huurtermijnen te innen van de huurster van klaagster.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich – naar de voorzitter begrijpt – over het volgende. Klaagster heeft als opdracht aan de gerechtsdeurwaarders gegeven het innen van een uitstaande huurschuld van twee maanden á € 8.944,00. Vervolgens wordt de BTW van de waarborg á € 2.362,50 verrekend met de achterstallige huur, omdat klaagster onrechtmatig BTW zou hebben gerekend aan de huurster, waardoor de vordering neerkomt op € 6.581,50. Klaagster heeft bij de oplevering van het pand de BTW van de waarborg betaald, waardoor het bedrag dubbel bij huurster terecht is gekomen.

Huurster heeft na dagvaarding € 5.581,50 betaald. Bij vonnis is huurster veroordeeld tot € 6.581,50, welke na vermindering neerkomt op € 3.222,50. Klaagster kan het bedrag van de BTW (van de waarborg) niet meer verhalen op huurster omdat de B.V. ontbonden en geliquideerd is. Gelet op alle diverse verrekeningen die hebben plaatsgevonden in het dossier heeft klaagster het gevoel dat zij schuldenaar is en niet de opdrachtgever die een vordering heeft. Na het bestuderen van onder meer het vonnis blijkt dat klaagster niet BTW-plichtig is. Het is onbegrijpelijk waarom de gerechtsdeurwaarders klaagster niet als BTW-plichtig hebben aangemerkt, aldus klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster hierover niet geïnformeerd en vermoedelijke voor eigen gewin. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarders:

  • niet onafhankelijk zijn gebleken,
  • zich niet aan hun zorgplicht hebben gehouden,
  • geen zorgvuldigheid hebben betracht,
  • onrechtmatig hebben gehandeld,
  • geen (goed) advies hebben gegeven,
  • zoveel mogelijk kosten hebben willen maken,
  • niet transparant zijn geweest over financiële zaken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. Klaagster verschilt met de gerechtsdeurwaarders van mening of de werkzaamheden wel op de juiste wijze zijn uitgevoerd, in het bijzonder of de gerechtsdeurwaarders de nodige zorgvuldigheid hebben betracht en in hoeverre zij (onder meer) transparant zijn geweest over financiële aangelegenheden, nu dit niet geleid heeft tot volledige betaling van de schuldenaar. Het door klaagster, ten aanzien daarvan, aangevoerde, is onder overlegging van stukken door de gerechtsdeurwaarders gemotiveerd weersproken, terwijl de stellingen van klaagster nergens worden geconcretiseerd. Overigens rust met betrekking tot de uitvoering van een overeenkomst als de onderhavige op de gerechtsdeurwaarders een inspanningsverplichting, die zij met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving naar eer en geweten dienen uit te voeren. Niet is gebleken dat daarvan geen sprake is geweest. Klaagster zal zich met dit meningsverschil moeten wenden tot de gewone rechter. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter een dergelijk civielrechtelijke geschil te beoordelen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders niet transparant zijn over hun inspanningsverplichting. Klaagster heeft geen specificatie van de kosten van de gerechtsdeurwaarders ontvangen, ondanks haar verzoeken hiertoe.

6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat zij vanaf het begin duidelijk heeft gemaakt dat zij BTW-plichtig is. De gerechtsdeurwaarders zijn er echter van uitgegaan dat klaagster niet BTW-plichtig is, met als gevolg dat de rechter een verkeerd beeld heeft gekregen van de vordering en de huurster daardoor voor een groot gedeelte is ontslagen van haar schuld.

6.3 Ten slotte voert klaagster aan dat zij de factuur van de gerechtsdeurwaarders

ad € 676,67 gelet op het onzorgvuldig handelen van de gerechtsdeurwaarders heel onrechtvaardig vindt.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Ten aanzien van verzetsgrond 6.1 overweegt de kamer dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dan wel met stukken onderbouwd dat zij, na ontvangst van de einddeclaratie, (telefonisch) heeft verzocht om een specificatie van de kosten. Dat de gerechtsdeurwaarders niet transparant zijn geweest over hun inspanningsverplichting kan niet worden vastgesteld.

7.2 Ten aanzien van verzetsgrond 6.2 overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders klaagster, zijnde een natuurlijk persoon, als niet

BTW-plichtig hebben aangemerkt. Uit de overgelegde huurovereenkomst blijkt echter dat klaagster BTW-plichtig is. Hierin is immers opgenomen dat partijen een met omzetbelasting belaste verhuur zijn overeengekomen. Nu klaagster de BTW kan verrekenen is klaagster weliswaar niet in haar belangen geschaad, maar doordat de gerechtsdeurwaarder de BTW-plicht van klaagster foutief in de dagvaarding heeft opgenomen, is er wel een  onjuist vonnis gewezen. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

7.3 Ten aanzien van verzetsgrond 6.3 overweegt de kamer dat klaagster zich hiermee dient te wenden tot de civiele rechter, zoals ook de voorzitter heeft geoordeeld.

7.4 Op grond van het voorgaande dient het verzet en de klacht gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. De kamer zal voor het gegronde deel van de klacht aan de gerechtsdeurwaarders een waarschuwing opleggen.

8. Kosten

8.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

8.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de

lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel worden de

gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw

plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarders de kosten van de behandeling bij de kamer moeten vergoeden.

8.3 Nu de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht ad € 50,- aan haar dienen te vergoeden.

8.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart onderdeel 6.2 van het verzet gegrond, verklaart de klacht op dat punt gegrond en verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarders voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling aan klaagster van haar kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50,- aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en

M.F.J. Pijnenburg, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

12 december 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.