ECLI:NL:TGDKG:2022:166 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/705184 DW RK 21/235 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:166
Datum uitspraak: 28-11-2022
Datum publicatie: 05-12-2022
Zaaknummer(s): C/13/705184 DW RK 21/235 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: waarschuwing met (gedeeltelijke) proceskostenveroordeling. De gerechtsdeurwaarders hebben niet gereageerd op het schrijven van klager.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 november 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/705184 DW RK 21/235 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

3. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde mr. [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 18 juli 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 oktober 2021, hebben  de gerechtsdeurwaarders gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2022 alwaar klager is verschenen met zijn gemachtigde. Gerechtsdeurwaarders sub 1 en 3 zijn verschenen met hun gemachtigde, die mede namens gerechtsdeurwaarder sub 2 is verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 november 2022.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij vonnis op tegenspraak van 9 maart 2016 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen klager en Stichting [   ] ontbonden, klager veroordeeld het gehuurde te ontruimen en veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen. In hoofdsom is klager veroordeeld tot betaling van € 1.423,51;
  • op 31 maart 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de grosse van “een op 17 juni 2015” uitgesproken vonnis aan klager betekend.  Klager is aangezegd in hoofdsom een bedrag van € 3.018,58 te voldoen.
  • op 21 april 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 de huurwoning ontruimd uit krachte van  “een vonnis van 17 juni 2015” en daarvan een proces verbaal opgemaakt;
  • op 22 december 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 beslag gelegd onder Stichting Pensioenfonds ABP op het voor beslag vatbare deel van het pensioen van klager, uit krachte van het vonnis van 9 maart 2016 voor een bedrag in hoofdsom van 3.179,04.
  • op 3 oktober 2017 heeft gerechtsdeurwaarder [   ] beslag gelegd onder Stichting Pensioenfonds  APB op het pensioen van klager
  • op 29 juli 2019 heeft [   ] klager bericht dat hij een betalingsachterstand heeft van € 565,49;
  • op 21 november 2019 heeft een advocaat namens klager het kantoor van de de gerechtsdeurwaarders (hierna: [   ]) verzocht het geinde bedrag te specificeren;
  • op 29 november 2019 heeft [   ] een specificatie aan klager verzonden met een hoofdsom van € 1.423,51;
  • op 22 januari 2020 is door [   ] gerechtsdeurwaarders een specificatie verzonden aan de advocaat van klager;
  • op 27 maart 2021 heeft klager gerechtsdeurwaarder sub 2 aangeschreven omdat een onjuist vonnis is betekend en meer is gevorderd dan verschuldigd zou zijn;
  • op 7 april 2021 heeft klager een overzicht ontvangen van Stichting Pensioenfonds  ABP van de ingehouden bedragen, waaruit blijkt dat
    € 7.813,78 is ingehouden op het pensioen;
  • op 1 juni 2021 heeft de advocaat van klager verzocht de vordering op te helderen;
  • naar aanleiding van de ingediende klacht van 18 juli 2021 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op 22 juli 2021 excuses gemaakt voor de gemaakte fouten in het dossier van klager;
  • op 21 september 2021 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 aan klager bericht dat de kosten van de ontruiming niet gevorderd hadden mogen worden waardoor een bedrag van € 709,50 teveel is betaald.  

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders - samengevat - dat zij

1. geen antwoord geven op brieven;

2. zijn afgeweken van de bedragen die bij het vonnis van 9 maart 2016 zijn vastgesteld;

4. klager voor informatie heeft verwezen van het kantoor in Leeuwarden naar de kantoren in Amsterdam, Eindhoven en Arnhem, waar klager is terugverwezen naar de gerechtsdeurwaarders;

7. in exploten is verwezen naar vonnissen die niet zijn gewezen;

11. minachting hebben voor de burger door exploten achter te laten op het woonadres dat door eenzelfde gerechtsdeurwaarder was ontruimd, hierdoor heeft klager geen kennis kunnen nemen van de inhoud van de exploten;

16. voor een veel te hoog bedrag beslag hebben gelegd onder het ABP;

22. betalingen aan collega-gerechtsdeurwaarders hebben gedaan waarvoor objectief en rekenkundig geen reden is.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en toegevoegd gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. In het verweer heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 zich opgeworpen als beklaagde, omdat hij verantwoordelijk is voor de behandeling van het dossier. Toegevoegd gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 hebben enkele ambtshandelingen verricht. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, de klacht niet-ontvankelijk verklaard.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen b. t/m g. wordt overwogen dat uit de tijdlijn die klager heeft overgelegd, alsmede uit hetgeen ter zitting door hem is aangevoerd, blijkt dat een en ander zich allemaal heeft afgespeeld in een periode van langer dan drie jaren geleden. Deze klachtonderdelen dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarbij overweegt de kamer dat niet is gebleken dat de gevolgen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarders redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, waardoor de termijn voor het indienen van de klacht later zou verlopen.

4.4 Ten overvloede overweegt de kamer, ook in het geval dat van een termijnoverschrijding geen sprake zou zijn, dat zij niet aan de beoordeling van de nietigheid van exploten toekomt, nu dit aan de gewone (civiele) rechter is voorbehouden. De kamer ziet echter aanleiding, ingegeven door de erkenning van de gerechtsdeurwaarders op dit punt én omdat het bij uitstek ziet op de kerntaak van de gerechtsdeurwaarder, het volgende te benoemen.

4.5 Het bij het betekenen van een exploot verwijzen naar een niet bestaande titel is een grove fout in het exploot. Dat een dergelijke fout niet wordt gezien door de gerechtsdeurwaarder die het exploot opmaakt, dan wel betekent, is op zich zelf staand al onzorgvuldig. Maar het door de gerechtsdeurwaarders (desgevraagde) standpunt dat de fout zijn relevantie verliest zodra de juiste titel is (mee)betekend en/of zodra de betrokkene met de inhoud van het (juiste) vonnis bekend moet worden geacht, is ronduit verontrustend. Jurisprudentie heeft uitgemaakt dat het voor het rechtsverkeer van het grootste belang is dat gerechtsdeurwaarders de exploten die zij uitbrengen, naar waarheid opmaken. Exploten vervullen een cruciale rol in het rechtsverkeer en zij leveren dwingend bewijs op. Niet strikte naleving hiervan doet afbreuk aan het vertrouwen in de gerechtsdeurwaarder en aan het systeem waarbinnen de gerechtsdeurwaarder een monopolie heeft op het uitbrengen van dagvaardingen en het leggen van beslagen. Dat een dergelijke vergoelijking kan leiden tot onomkeerbare handelingen blijkt als de gerechtsdeurwaarder klager ontruimt op basis van een onjuist betekende titel.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel a. wordt overwogen dat klager een algemene stelling poneert zonder te specificeren op welke brief geen antwoord is gegeven. De gerechtsdeurwaarders hebben echter in hun verweerschrift verwezen naar de brief van 27 maart 2021 die onbeantwoord is gebleven. Vastgesteld moet worden dat dat inderdaad het geval is. Dat de gerechtsdeurwaarders daarvoor excuses hebben aangeboden in de brief van 22 juli 2021 doet niet aan af aan het feit dat brieven in beginsel binnen een periode van twee weken beantwoord moeten worden. Weliswaar werd de brief gestuurd in een dossier dat was gesloten, maar het was betamelijk geweest als de gerechtsdeurwaarders klager op zijn minst een ontvangstbevestiging hadden gestuurd. De klacht is terecht voorgesteld.

4.7 Gelet op het onder 4.6 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond en zal voor het gegronde klachtonderdeel de maatregel van een waarschuwing worden opgelegd.

5. Kostenveroordeling

5.1 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen.

5.2 Hoewel de opgelegde maatregel doorgaans niet leidt tot een kostenveroordeling omdat het een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken, ziet de kamer in dit geval aanleiding om een gedeeltelijke kostenveroordeling op te leggen. De kamer acht het niet billijk dat gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden bij de maatregel van een waarschuwing. De kamer zal wel bepalen dat de gerechtsdeurwaarders de kosten van klager vergoeden. Voor klager worden die begroot op totaal € 200,-, bestaande uit een forfaitair bedrag van € 50,- en de kosten van verleende rechtsbijstand ad € 150,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,-).

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde griffierecht (€ 50,-) aan hem dient te vergoeden.

5.4 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:      

  • verklaart klachtonderdeel a. gegrond;
  • verklaart klachtonderdelen b. t/m g. niet-ontvankelijk;
  • legt gerechtsdeurwaarders de maatregel van waarschuwing op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk in de proceskosten van klager, te begroten op € 200,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoeden, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.