ECLI:NL:TGDKG:2022:164 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/719207 / DW RK 22/243 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:164
Datum uitspraak: 28-11-2022
Datum publicatie: 05-12-2022
Zaaknummer(s): C/13/719207 / DW RK 22/243 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder een exploot zonder begeleidend schrijven in de brievenbus heeft gedeponeerd. Het exploot is op de juiste wijze op het adres van klager achtergelaten met de zogenaamde “modelmededeling” op grond van artikel 475i Rv alsmede het begeleidend schrijven als bedoeld in artikel 4:2 lid 2 van de KBvG-bestuursregel. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 november 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 juni 2022 met zaaknummer C/13/706274 DW RK 21/382 LV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/719207 / DW RK 22/243 MK/SM ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 19 augustus 2021, heeft klager een klacht ingediend tegen (medewerkers van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zijn klacht aangevuld met bijlagen, ingekomen op 31 augustus 2021. Bij verweerschrift, ingekomen op 6 september 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 21 juni 2022 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 juni 2022. Bij brief, ingekomen op 24 juni 2022, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2022 alwaar klager en diens gemachtigde per telefoon zijn gehoord en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De uitspraak is bepaald op 28 november 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij verstekvonnis van de rechtbank Midden Nederland, locatie Almere, van 9 april 2014 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij exploot van 14 mei 2014 is het vonnis van 9 april 2014 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Op 19 juli 2021 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ten laste van klager.
  • Bij exploot van 27 juli 2021 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.
  • Bij e-mails van 28 juli 2021 en 1 augustus 2021 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag op zijn inkomen. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 3 augustus 2021 gereageerd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

1. de gerechtsdeurwaarder beslag op de uitkering van klager heeft gelegd;

2. de gerechtsdeurwaarder het exploot van 27 juli 2021 zonder begeleidend schrijven in de brievenbus heeft gedeponeerd;

4. de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 9 april 2014 en de tweede vordering op de ex-partner van klager niet eerder aan klager bekend heeft gemaakt;

7. er niet één contactpersoon is en de e-mailadressen van de gerechtsdeurwaarder en de incassomedewerker gelijk zijn, met als gevolg dat de bezwaren van klager op alle afdelingen terecht komen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen medewerkers van een gerechtsdeurwaarderskantoor. De in de aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt, omdat hij in het verweer heeft aangegeven dat hij tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het doen en nalaten van de bij hem werkzame medewerkers. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder het dossier van klager heeft overgenomen nadat Van Arkel gerechtsdeurwaarders in juni 2020 failliet is verklaard. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift gesteld dat in de jaren nadat het vonnis van 9 april 2014 aan klager is betekend verschillende executiepogingen zijn ondernomen, maar dat deze niet het beoogde effect hebben gehad. De gerechtsdeurwaarder heeft, gelet op zijn ministerieplicht, niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klager gewezen vonnis ten uitvoer te leggen. Klager staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn inkomen. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat het betekeningsexploot van 27 juli 2021 op juiste wijze op het adres van klager is achtergelaten met de zogenaamde “modelmededeling” op grond van artikel 475i Rv alsmede het begeleidend schrijven als bedoeld in artikel 4:2 lid 2 van de KBvG-bestuursregel “beslag op vorderingen”. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat uit het verweerschrift kan worden afgeleid dat het vonnis van 9 april 2014 bij exploot van 14 mei 2014 aan klager is betekend. Ten aanzien van de tweede vordering waar klager in zijn klacht naar verwijst is geen vonnis aanwezig en worden ook geen executiemaatregelen getroffen. Niet gebleken is van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder op dit klachtonderdeel.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat niet valt in te zien op welke wijze klager in zijn belangen wordt geschaad, nu er niet één contactpersoon is die het dossier van klager behandeld. Niet gesteld dan wel gebleken is dat de

e-mailberichten van klager niet op juiste wijze worden behandeld en beantwoord.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter. Klager had graag eerder van de vordering op de hoogte willen raken en heeft niet goed begrepen dat de vordering is overgegaan van Van Arkel naar LAVG.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De door klager daarbij overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Ten overvloede merkt de kamer nog wel op dat het goed voorstelbaar was geweest dat de gerechtsdeurwaarder klager eerst had aangekondigd dat hij de behandeling van het dossier (tenuitvoerlegging van een in april 2014 gewezen vonnis) na het faillissement van Van Arkel had overgenomen voordat verdere executiehandelingen werden verricht. Daarmee had de gerechtsdeurwaarder verwarring bij klager kunnen voorkomen.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.