ECLI:NL:TGDKG:2022:162 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/709064 / DW RK 21/484 LV/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:162
Datum uitspraak: 23-11-2022
Datum publicatie: 23-11-2022
Zaaknummer(s): C/13/709064 / DW RK 21/484 LV/WdJ
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De oorspronkelijke klacht ziet op de beslagvrije voet en het corresponderen van de gerechtsdeurwaarder. Geen verzetsgronden ingediend en niet ter zitting verschenen. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 november 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 19 oktober 2021 met zaaknummer C/13/699649 / DW RK 21/126 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/709064 / DW RK 21/484 LV/WdJ ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 24 maart 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 25 mei 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

Bij beslissing van 19 oktober 2021 heeft de voorzitter de klacht gedeeltelijk als kennelijk van onvoldoende gewicht afgewezen en gedeeltelijk als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 21 oktober 2021 aan klaagster toegezonden. Bij brief, ingekomen op 28 oktober 2021, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2022 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op

23 november 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
 

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een ten laste van klaagster gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 juli 2020.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:
a: de beslagvrije voet onjuist heeft berekend;

b: niet binnen een redelijke termijn heeft gereageerd op haar brieven dan wel op haar

e-mails;

c: heeft nagelaten het UWV te informeren omtrent de herberekende beslagvrije voet.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder de verkeerde beslagvrije voet toepast. Indien die stelling al juist zou zijn, heeft dat niet direct ten gevolge dat er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet geble­ken. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster bij exploot van 18 februari 2021 een modelmededeling verstrekt met een verwijzing naar de website www.uwbeslagvrijevoet.nl zodat zij kon nagaan welke stukken en informatie moesten worden verschaft aan de gerechtsdeurwaarder teneinde de correcte beslagvrije voet te kunnen bepalen. In het onderhavige geval heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder pas op 12 maart 2021 voorzien van de benodigde informatie met onderbouwende stukken aangaande de inkomsten alsmede de uitgaven van haar en haar partner. Vanaf dat moment is de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld om de juiste beslagvrije voet te berekenen. In de voorafgaande periode is de gerechtsdeurwaarder voor de berekening van de beslagvrije voet afgegaan op de op dat moment bij hem bekende informatie. Op 18 maart 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder de verkeerde beslagvrije voet van € 837,- gecommuniceerd. Nadien heeft klaagster per e-mail aangegeven dat zij het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet. Bij e-mail van 24 maart 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder toegegeven dat herberekening niet goed is uitgevoerd. In deze e-mail heeft deze zijn excuses aan klaagster aangeboden en haar geïnformeerd dat er een beslagvrije voet € 874,03 gehanteerd moest worden. Nu de onjuiste berekening na zes dagen is gecorrigeerd, de gerechtsdeurwaarder de teveel geïnde gelden heeft teruggestort en als tegemoetkoming de griffiekosten ad € 50,- voor de onderhavige klacht aan klaagster heeft voldaan, is de gemaakte fout niet zo ernstig dat deze tuchtrechtelijk moet worden bestraft. Deze klacht zal derhalve als van onvoldoende gewicht worden afgewezen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn van veertien dagen beantwoordt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties kan worden opgemaakt dat hij binnen een redelijke termijn op de e-mails van klaagster heeft gereageerd. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter als volgt. Uit de overgelegde producties volgt dat de gerechtsdeurwaarder het UWV bij brief van 24 maart 2021 heeft verzocht de beslagvrije voet aan te passen. Verder is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder, nadat op 12 april 2021 de e-mail van klaagster is ontvangen, telefonisch contact heeft opgenomen met het UWV. Daaruit bleek dat de brief kennelijk niet door het UWV is ontvangen. Het feit dat een brief niet is aangekomen dan wel niet goed is verwerkt door een instantie, het UWV dus, kan klaagster niet wijten aan de gerechtsdeurwaarder. Na het telefoongesprek heeft de gerechtsdeurwaarder direct een tweede brief gestuurd met het verzoek aan het UWV om de juiste beslagvrije voet te passen. Deze brief is wel ontvangen en verwerkt door het UWV zodat sinds 7 mei 2021 de juiste beslagvrije voet op de uitkering van klaagster wordt toegepast. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster gedeeltelijk als kennelijk van onvoldoende gewicht afgewezen en gedeeltelijk als

als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De beoordeling van het verzet

6.1 De kamer stelt vast dat klaagster bij brief, ingekomen op 28 oktober 2021 verzet heeft ingesteld tegen de beslissing van 19 oktober 2021. Klaagster heeft hierbij verzocht om een termijn voor het nader motiveren van haar verzet. De kamer heeft verzuimd om klaagster een termijn te geven voor het indienen van de gronden en heeft de behandeling van het verzet gepland ter zitting van 1 juni 2022. De zitting van 1 juni 2022 is op verzoek van klaagster verplaatst. De behandeling van het verzet is vervolgens gepland ter zitting van 19 september 2022. De zitting van 19 september 2022 is wederom op verzoek van klaagster verplaatst, waarbij klaagster (nogmaals) heeft verzocht om de behandeling van het verzet op een woensdag te plannen. Hierop heeft de kamer partijen bij separate e-mails van 15 september 2022 ingelicht dat de behandeling van het verzet op woensdag 12 oktober 2022 te 11:50 uur zal plaatsvinden en er geen nader uitstel zal worden verleend.

6.2 Bij e-mail van 29 september 2022 heeft de kamer klaagster per abuis data voor het inplannen van een nieuwe zittingsdatum doorgegeven, met het verzoek om aan te geven welke datum klaagster schikt. Hierop heeft klaagster bij e-mail van 7 oktober 2022 gereageerd dat zij tegenstrijdige berichten ontvangt omtrent een nieuwe zittingsdatum. De kamer heeft beide partijen vervolgens per abuis bij separate

e-mails van 10 oktober 2022 verzocht om aan te geven welke voorgestelde data schikt voor de behandeling van het verzet van klaagster. Nadat de kamer had geconstateerd dat er intern een fout is gemaakt, zijn partijen er bij separate

e-mails van 10 oktober 2022 op gewezen dat per abuis verhinderdata zijn opgevraagd en dat het verzet van klaagster staat gepland op 12 oktober 2022 te 11:50 uur.

6.3 Hoewel de kamer begrijpt dat er enige verwarring is ontstaan over de zittingsdatum voor de behandeling het verzet van klaagster, kan uit de laatste e-mail van de kamer van 10 oktober 2022 duidelijk worden afgeleid dat de behandeling van het verzet van klaagster definitief op 12 oktober 2022 zou plaatsvinden. Nu klaagster geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de gronden van haar verzet ter zitting aan te voeren, dient het verzet als ongegrond te worden afgewezen.

6.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W.D. Bom en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.