ECLI:NL:TGDKG:2022:150 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/715443 / DW RK 22/117 MK/WdJ
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2022:150 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-10-2022 |
Datum publicatie: | 24-10-2022 |
Zaaknummer(s): | C/13/715443 / DW RK 22/117 MK/WdJ |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de opmaak en betekening van een exploot. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 21 oktober 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 8 maart 2022 met zaaknummer C/13/704619 DW RK 21/301 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/715443 / DW RK 22/117 MK/WdJ ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 7 juli 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 juli 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 8 maart 2022 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van 10 maart 2022 aan klaagster toegezonden. Bij e-mail, ingekomen op
22 maart 2022, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft haar verzetschrift aangevuld bij e-mail met bijlagen, ingekomen op
26 augustus 2022. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van
9 september 2022 alwaar klaagster telefonisch is gehoord en de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De uitspraak is bepaald op 21 oktober 2022.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Op 12 september 2018 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder beslag op de onroerende zaak van klaagster gelegd.
- Bij exploot van 28 september 2018 is de openbare veiling van de onroerende zaak van klaagster aangezegd tegen 19 november 2018.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de opmaak en betekening van het exploot van 28 september 2018 namens de nep hypotheekhouder [ ] als uiteindelijk rechtsopvolger onder algemene titel van [ ]. Op 12 september 2018 was immers al executoriaal beslag op de onroerende zaak van klaagster gelegd met vermelding van hypotheekhouder [ ] als rechtsopvolger [ ].
Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder een exploot aanzegging veiling betekend op een perceel waar geen hypotheekrecht op gevestigd is, aldus klaagster.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.2 De voorzitter stelt vast dat het exploot van 28 september 2018 is betekend door
[ ], toegevoegd aan de beklaagde gerechtsdeurwaarder, en niet door de beklaagde gerechtsdeurwaarder zelf. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarder gelet op voorgaande dan ook niet gemaakt worden. De voorzitter overweegt dat een gerechtsdeurwaarder ingevolge artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet in beginsel verplicht is om ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten indien hierom wordt verzocht. Op het moment dat een gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en geen sprake is van uitsluiting van bevoegdheid, ontstaat daarmee automatisch de verplichting tot het verrichten van die ambtshandeling. Een gerechtsdeurwaarder is in beginsel gehouden een opdracht marginaal te toetsen. Niet gebleken is dat er reden was tot twijfel of onderzoek. De (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het exploot van 28 september 2018 te betekenen.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat [ ] is toegevoegd aan de beklaagde gerechtsdeurwaarder en de beklaagde gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen van de aan hem toegevoegde gerechtsdeurwaarder. Er kan de beklaagde gerechtsdeurwaarder dan ook wel degelijk een verwijt worden gemaakt, aldus klaagster.
6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat de voorzitter een juridische misslag heeft gemaakt bij de vaststelling van de toetsingsmaatstaf voor de gerechtsdeurwaarder bij de opdracht. De gerechtsdeurwaarder heeft ingevolge artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts een ministerieplicht in het arrondissement waarin zijn plaats van vestiging gelegen is. In dit geval was dat op 28 september 2018 het arrondissement Midden Nederland, waaronder [ ] niet valt. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de gerechtsdeurwaarder dan ook niet de verplichting had het exploot te betekenen, maar de keuze had om de opdracht te weigeren.
6.3 Klaagster heeft voorts aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder nader onderzoek had moeten doen naar de juridische haalbaarheid van het exploot aanzegging veilingverkoop. Klaagster stelt dat het voor de gerechtsdeurwaarder duidelijk had kunnen zijn dat er geen enkele mogelijkheid was om over te gaan tot veilingverkoop van de onroerende zaak door de [ ].
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer tot een andere beslissing komt. Het door klaagster ter zitting aangevoerde maken dit niet anders. Voorts geldt dat in verzet de oorspronkelijke klacht tot uitgangpunt dient en dus geen plaats is voor de behandeling van nieuwe klachten.
7.2 De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter,
mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.