ECLI:NL:TGDKG:2022:15 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686830 / DW RK 20/350 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:15
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/686830 / DW RK 20/350 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er – samengevat – over  dat de gerechtsdeurwaarder zich niet gedraagt zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en zich niet aan de zorgvuldigheidsnorm houdt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 juni 2020  met zaaknummer C/13/682138 DW RK 20/147 LV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686830 / DW RK 20/350 MdV/SM  ingesteld door:

1. [   ]

wonende te [   ]

2. [   ],

gevestigd te [   ],

klagers,

tegen:

[   ] ,

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 3 april 2020, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 14 mei 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 23 juni 2021. Bij brief, ingekomen op 4 juli 2020, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 december 2021 alwaar klager sub 1 (ook namens klaagster sub 2) en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is nader bepaald op 28 januari 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast (geweest) met meerdere ten laste van klagers gewezen vonnissen.

-           Op 15 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van zijn opdrachtgevers een proces-verbaal van constatering opgemaakt van hetgeen tijdens de behandeling van de zitting van 15 november 2019 bij de rechtbank te Utrecht is besproken, met name hetgeen klager sub 1 heeft verklaard aan het einde van de zitting.

-           Bij e-mail van 5 maart 2020 heeft klager sub 1 een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 16 maart 2020 gereageerd, waarop klagers en de gerechtsdeurwaarder meerdere e-mailberichten over en weer hebben verzonden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat:  

  1. de gerechtsdeurwaarder zich verschuilt achter zijn ministerieplicht;
  2. de gerechtsdeurwaarder zich niet gedraagt zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en zich niet aan de zorgvuldigheidsnorm houdt;
  3. de gerechtsdeurwaarder niet onafhankelijk en onpartijdig is;
  4. de gerechtsdeurwaarder geen rekening houdt met de belangen van klagers en de zorgplicht schendt;
  5. de gerechtsdeurwaarder de hem gegeven opdracht niet controleert op het wettelijk kader en zonder meer uitgaat van de formele juistheid van de informatie die hij van zijn opdrachtgever krijgt;
  6. zij stellig de indruk hebben dat de gerechtsdeurwaarder handelt uit geldbejag.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder waarop de klacht betrekking heeft, de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3 Gelet op voorgaande dient de klacht, voor zover klager klaagt over handelingen van de gerechtsdeurwaarder van een periode van langer dan drie jaar geleden, niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.4 De voorzitter stelt voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titels te executeren. Een aanhangig gemaakt schorsingsincident schorst de executie van het vonnis in eerste aanleg niet op. Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om op basis van een schorsingsincident waarin nog geen uitspraak is gedaan de executie te staken. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.5 De voorzitter overweegt dat uit de overgelegde producties niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zijn beroep niet onafhankelijk en ambtelijk onpartijdig heeft uitgeoefend, als bedoeld in artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarder. De door de gerechtsdeurwaarder behandeling van het dossier van klager getuigt verder niet van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen. De stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarder uit zou zijn op geldbejag is niet aannemelijk gemaakt dan wel met stukken onderbouwd. Verder geldt dat klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder zich niet aan een aantal normen heeft gehouden als weergegeven onder 2. Klager kan ter onderbouwing daarvan niet volstaan met het overleggen van een groot aantal producties. Het is niet aan de kamer om daaruit te destilleren op welke handelingen de klacht precies ziet.

4.6 Ten aanzien van het verzoek van klager om schadevergoeding dient hij zich tot de civiele rechter te wenden. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers – samengevat – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder geen rekening houdt met de belangen van klagers en de zorgplicht schendt. Daarnaast controleert de gerechtsdeurwaarder de hem gegeven opdracht niet op het wettelijk kader en gaat hij zonder meer uit van de formele juistheid van de informatie die hij van zijn opdrachtgever krijgt.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.