ECLI:NL:TGDKG:2022:146 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/682820 / DW RK 20/174 MdV/SM
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2022:146 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-10-2022 |
Datum publicatie: | 07-10-2022 |
Zaaknummer(s): | C/13/682820 / DW RK 20/174 MdV/SM |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Anders dan klager veronderstelt is de gerechtsdeurwaarder niet gehouden om klager, voorafgaand aan het leggen van bankbeslag, van het voorgenomen beslag op de hoogte te brengen. De kamer is het dan ook met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 5 oktober 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 15 april 2020 met zaaknummer C/13/675083 DW RK 19/595 LvB/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/682820 / DW RK 20/174 MdV/SM ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
mr. [ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 12 november 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 december 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 15 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 15 april 2020. Bij e-mail, ingekomen op 27 april 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief, d.d. 19 augustus 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op het verzetschrift van klager. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2022 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 oktober 2022.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij vonnis van de kantonrechter te Haarlem van 24 juni 2019 is klager veroordeeld tot het verrichten dan wel nalaten van enkele handelingen, op straffe van een dwangsom. Klager is tevens veroordeeld tot het betalen van proceskosten.
- Bij exploot van 26 juni 2019 is het vonnis van 24 juni 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
- Bij exploot van 5 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder bevel gedaan om een bedrag van € 750,- aan verschuldigde dwangsommen te betalen, omdat drie overtredingen waren gesignaleerd.
- Op 9 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag onder de ING Bank N.V. ten laste van klager gelegd.
- Bij exploot van 10 oktober 2019 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er samengevat over dat:
1. er beslag op zijn bankrekening is gelegd, zonder dat hij hierover vooraf bericht heeft ontvangen;
2. hij er niet van op de hoogte is gebracht dat de vordering is verhoogd met een boete.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:
4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de voorzitter voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. De gerechtsdeurwaarder is niet gehouden om klager, voorafgaand aan het leggen van bankbeslag, van het voorgenomen beslag op de hoogte te brengen. Tegen de tenuitvoerlegging van de titel kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.
4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat klager, na het bevel tot betalen van een dwangsom, tweemaal telefonisch contact met het gerechtsdeurwaarderskantoor heeft gehad waarbij de zaak met klager is besproken. De stelling van klager dat hij niet wist dat de vordering was verhoogd stuit hierop af.
5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager aangevoerd dat: de gerechtsdeurwaarder, bij het uitblijven van een betaling, de plicht heeft de schuldenaar te informeren over de openstaande vordering of van het feit dat de vordering is verhoogd met een boete. Bovendien was klager in de veronderstelling dat zijn advocaat het verder zou oppakken met de gerechtsdeurwaarder. Tot het moment dat de gerechtsdeurwaarder beslag heeft gelegd, heeft klager van zowel zijn advocaat als de gerechtsdeurwaarder niets meer gehoord.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.
7.2 Ten overvloede merkt de kamer op dat van een plicht om klager in dezen te informeren geen sprake is. De kamer had zich echter kunnen voorstellen, gelet op de omstandigheden van het geval, dat de gerechtsdeurwaarder nog even (telefonisch) contact had opgenomen met de klager. Het ging hier om een vordering dwangsommen en een dergelijke vordering gaat in de regel gepaard met de nodige vraagtekens en discussie over het verbeurd zijn daarvan. Daarnaast had klager in een eerder stadium aangegeven te zullen betalen, maar hierover eerst met zijn advocaat te willen overleggen. Een enkele vraag naar de stand van zaken had, naar het idee van de kamer, de bij klager aanwezige veronderstelling kunnen wegnemen. Het nalaten daarvan is echter in de omstandigheden van dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.W.D. Bom en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.