ECLI:NL:TGDKG:2022:14 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/702647 / DW RK 21/227 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:14
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/702647 / DW RK 21/227 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder met zijn opdrachtgever heeft samengespannen, middels een bankbeslag, beslag te leggen op een som achterstallige kinderalimentatie en toeslagen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 25 mei 2021 met zaaknummer C/13/694313 / DW RK 20/613 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/702647 / DW RK 21/227 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 december 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 21 januari 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 25 mei 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 25 mei 2021. Bij brief, ingekomen op 28 mei 2021, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 december 2021 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 28 januari 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Op 20 november 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de ex-partner van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank op grond van een tweetal executoriale titels (van 16 februari en 16 augustus 2018) ten laste van klager.
  • Bij e-mail van 26 november 2020  (en telefonisch) heeft klager de gerechtsdeurwaarder gesommeerd het beslag onmiddellijk, dan wel binnen 24 uur op te heffen. De gerechtsdeurwaarder zou (kort gezegd) de ex-partner van klager (ten onrechte) ter wille zijn geweest bij het beslag leggen op de achterstallige kinderalimentatie die klager ontvangt van de ex-partner.
  • Tussen 27 november en 4 december 2020 hebben klager en de gerechtsdeurwaarder (verder) gecorrespondeerd over het gelegde beslag.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich – naar de voorzitter begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarder met zijn opdrachtgever heeft samengespannen om het beslag te leggen op een som achterstallige kinderalimentatie en toeslagen, door middel van een bankbeslag. De gerechtsdeurwaarder weigert, ondanks het bezwaar van klager, het beslag op te heffen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. Daarvan is geen sprake.

4.2 De gerechtsdeurwaarder is door de ex-partner van klager verzocht, uit hoofde van twee executoriale titels, executiemaatregelen te treffen ten laste van klager. Indien een gerechts­deurwaarder wordt verzocht een titel te executeren, is de gerechtsdeurwaarder ingevolge art. 11 Gdw – in beginsel – verplicht om aan dat verzoek te voldoen. Met het leggen van bankbeslag heeft de gerechtsdeurwaarder niet gehandeld niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm nu klager op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. De gerechtsdeurwaarder is op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Als klager het hier niet mee eens is – dan wel de beslagen gelden ter discussie wil stellen – geeft art. 438 Rv een algemene regeling met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie te worden voorgelegd aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Het opheffen van het beslag komt alleen de beslaglegger toe en dat is de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Totdat de opdrachtgever daar opdracht toe geeft, zal het beslag worden gehandhaafd. Dit kan de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder een onrechtmatige daad heeft gepleegd door enerzijds doelbewust mee te werken aan een listige constructie om beslag te kunnen leggen op de achterstallige kinderalimentatie en toeslagen én door te weigeren de beslagvrije voet correct toe te passen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de kamer zich verenigt. De kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.