ECLI:NL:TGDKG:2022:137 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/705624 / DW RK 21/351 MK/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:137
Datum uitspraak: 05-08-2022
Datum publicatie: 08-08-2022
Zaaknummer(s): C/13/705624 / DW RK 21/351 MK/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het is aan klaagster om, onder verzending van bewijs, inzichtelijk te maken waarom de vastgestelde beslagvrije voet onjuist zou zijn. Klaagster heeft dat niet gedaan. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 augustus 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 20 juli 2021 met zaaknummer  C/13/695833 DW RK 21/7 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/705624 / DW RK 21/351 MK/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 8 januari 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 10 februari 2021, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 20 juli 2021 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 20 juli 2021. Bij brief, ingekomen op

30 juli 2021, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 juni 2022 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 augustus 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Klaagster is bij vonnis van 13 februari 2019 van de kantonrechter te Alkmaar veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij exploot van 29 maart 2019 is het vonnis van 13 februari 2019 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Op 17 april 2019 is ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
  • Bij exploot van 25 april 2019 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klaagster betekend.
  • Klaagster is bij vonnis van 22 juli 2020 van de kantonrechter te Apeldoorn veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.
  • Bij exploot van 27 augustus 2020 is het vonnis van 22 juli 2020 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
  • Op 24 december 2020 is ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
  • Bij exploot van 30 december 2020 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klaagster betekend.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

1. de gerechtsdeurwaarder bewijslasten heeft achtergehouden tijdens rechtszittingen en zijn onderzoeksplicht heeft geschonden;

2. sprake is van fraude;

4. sprake is van valsheid in geschrifte;

7. sprake is van schending van de Grondwet en de AVG wetgeving;

11. sprake is van slavernij en gedwongen uithuiszettingen;

16. de gerechtsdeurwaarder psychische en lichamelijke schade heeft toegebracht;

22. de gerechtsdeurwaarder niet reageert op aanschrijven;

29. de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet niet wil aanpassen;

1. sprake is van schending van artikel 4 van de Wet internationale misdrijven.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder wordt daarom als beklaagde aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van de genoemde gerechtsdeurwaarder. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Met betrekking tot klachtonderdelen a, b, c, d, e, f, g, en i overweegt de voorzitter dat deze enkele niet nader door klaagster onderbouwde stellingen onvoldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klaagster volstaat met algemeenheden zonder toelichting of onderbouwing. Deze klachtonderdelen voldoen aldus niet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de voorzitter dat de beslagvrije voet eerst op de juiste manier kan worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de benodigde bewijsstukken. In dit geval is de beslagvrije voet bij het leggen van de beslagen op de uitkering van klaagster op 17 april 2019 en 24 december 2020 toegepast aan de hand van de op dat moment bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder bekende gegevens. Klaagster heeft na de betekening van de betreffende vonnissen geen gebruik gemaakt van de bijgevoegde inkomsten- en uitgavenformulieren waarmee klaagster een voorstel tot een betalingsregeling kon doen en inzicht kon geven in haar inkomsten en uitgaven. Klaagster heeft ook na het betekenen van de gelegde beslagen op haar uitkering geen gegevens over haar inkomsten en uitgaven overgelegd teneinde de juiste hoogte van de beslagvrije voet te kunnen bepalen, terwijl klaagster hier in de bijlage van de betekening wel uitdrukkelijk toe is opgeroepen en zij hiervoor in de gelegenheid is gesteld. Niet gezegd kan dan ook worden dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

Klaagster heeft schriftelijk te kennen gegeven in verzet te komen en heeft daartoe – zo begrijpt de kamer – ten grondslag gelegd dat de grondwet, het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van de Wet Internationale Misdrijven zijn geschonden.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De (niet nader uiteengezette) grondslag van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. A.K. Mireku en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.