ECLI:NL:TGDKG:2022:134 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/678707 / DW RK 20/33 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:134
Datum uitspraak: 15-07-2022
Datum publicatie: 04-08-2022
Zaaknummer(s): C/13/678707 / DW RK 20/33 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Verzet gegrond. Geen oplegging van een maatregel. De gerechtsdeurwaarder heeft ten aanzien van de betekening niet voldaan aan de minimum normen, als bedoeld in artikelen 13 -15 uit de EBB verordening. Klager heeft echter niet toegelicht op welke wijze hij geschaad is door het handelen van de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft zelfs getracht voordeel te behalen uit het handelen van de gerechtsdeurwaarder.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 juli 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 januari 2020 met zaaknummer C/13/667230 DW RK 19/276 LvB/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/678707 / DW RK 20/33 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ] ([   ]),

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 31 mei 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 10 juli 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 21 januari 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 januari 2020. Bij e-mail, ingekomen op

22 januari 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 mei 2022 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder via videoverbinding zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 15 juli 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Klager heeft een vennootschap onder firma (hierna: vof), geregistreerd in Zweden.
  • Op verzoek van klager heeft de bevoegde instantie in Zweden op 7 april 2017 een Europees betalingsbevel uitgevaardigd.
  • Bij exploot van 11 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het Europees betalingsbevel aan een debiteur van klager betekend middels achterlating van het exploot aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie te Amsterdam. Een uittreksel van het exploot is tevens in de Staatscourant bekend gemaakt.
  • Op 12 oktober 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING bank ten laste van de debiteur van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de openbare betekening van het Europees betalingsbevel niet voldoet aan de eisen van de EEB-verordening.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.2 De wijze van betekening van een Europees betalingsbevel wordt bepaald door het nationaal recht, maar moet in ieder geval voldoen aan de minimumnormen van artikelen 13, 14 en 15 EEB-verordening. Uit het verweerschrift blijkt dat klager op het moment van betekening van het betreffende exploot geen bekende woon- en/of verblijfplaats in Nederland had. Het was de gerechtsdeurwaarder evenmin bekend dat de eenmanszaak van klager een vestiging in Nederland had. Gelet hierop heeft de gerechtsdeurwaarder het exploot van 11 augustus 2017 overeenkomstig de in Nederland geldende vereisten voor exploten, conform artikel 54 Rv openbaar betekend. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de openbare betekening niet voldoet aan de artikelen 13-15 van de EBB-verordening.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer constateert, evenals klager, dat de voorzitter in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat klager de persoon was ten aanzien van wie het betalingsbevel werd betekend. Dat is onjuist, het betrof de debiteur van klager. Klager is de persoon die stelt een vordering op deze debiteur te hebben en die een verzoek heeft ingediend bij de Zweedse autoriteiten. Verder verwijst de voorzitter ten onrechte naar de EEB-verordening in plaats van de EBB-verordening (hierna: Verordening).

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.

Ingevolge artikel 12, vijfde lid, van de Verordening draagt het gerecht er zorg voor dat het betalingsbevel overeenkomstig het nationale recht aan de verweerder wordt betekend of ter kennis wordt gebracht volgens een methode die voldoet aan de minimumnormen van de artikelen 13, 14 en 15. Krachtens de artikelen 13 tot en met 15 van de Verordening wordt een Europees betalingsbevel betekend aan verweerder op de aldaar omschreven wijze, overeenkomstig het nationale recht van de staat waar de betekening moet worden verricht. Uitgangspunt van de Verordening is niet welke manieren van betekening naar nationaal recht zijn toegestaan. Uitgangspunt zijn de in de Verordening in de artikelen 13 tot en met 15 genoemde wijzen van betekening. Wordt krachtens een van de in de Verordening genoemde opties betekend, dan dient die wijze van betekening plaats te vinden conform het nationale recht van de staat waar wordt betekend (in Nederland het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv).

Anders dan de voorzitter heeft overwogen volgt uit voornoemde artikelen dan ook niet dat in Nederland conform artikel 54 Rv openbaar kan worden betekend. Openbare betekening is geen optie die in de artikelen 13 tot en met 15 van de Verordening wordt genoemd en voldoet aldus niet aan de minimumnormen in die bepalingen.  

Het voorgaande volgt ook uit overwegingen 19 tot en met 22 bij de Verordening. In overweging 20 staat: “alle in de artikelen 13 en 14 vermelde wijzen van betekening en kennisgeving zijn gebaseerd op volledige zekerheid (artikel 13) of op een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid (artikel 14) dat het betekende document geadresseerde heeft bereikt”. In het geval van openbare betekening is het niet voldoende waarschijnlijk dat het Europees betalingsbevel de geadresseerde heeft bereikt.

7.3 Het voorgaande betekent dat het verzet gegrond is. De kamer zal evenwel geen maatregel opleggen omdat klager daar geen belang bij heeft. Klager heeft niet toegelicht op welke wijze hij geschaad is door het handelen van de gerechtsdeurwaarder. Uit de feiten blijkt zelfs dat klager getracht heeft voordeel te behalen uit het handelen van de gerechtsdeurwaarder. Immers, klager heeft er voor gekozen om via zijn registratie in Zweden gebruik te maken van het Europees betalingsbevel. Met het via de openbare betekening verkregen bevel heeft klager de deurwaarder opdracht gegeven executoriaal beslag te leggen onder de ING bank. Klager wist op dat moment dat een openbare betekening had plaatsgevonden, maar voelde geen schroom het op onjuiste wijze verkregen bevel te gebruiken om zijn gestelde vordering te incasseren. Bovendien heeft klager niet betwist dat hij over een vestiging in Nederland beschikt. Klager had dus zelf in Nederland via de reguliere weg zijn vordering ter incasso bij de deurwaarder kunnen aanbieden. Onder deze omstandigheden acht de kamer een maatregel niet passend.

7.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet gegrond,
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter,
  • verklaart de klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

15 juli 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.