ECLI:NL:TGDKG:2022:12 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/683263 / DW RK 20/195 MdV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:12
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 22-02-2022
Zaaknummer(s): C/13/683263 / DW RK 20/195 MdV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig beslag heeft gelegd op zijn AOW-uitkering en vakantiegeld én geweigerd heeft de beslagvrije voet aan te passen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 januari 2022 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 15 april 2020  met zaaknummer C/13/674975 DW RK 19/593 LvB/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/683263 / DW RK 20/195 MdV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ] ,

2. mr. [   ] ,

gerechtsdeurwaarders te Apeldoorn,

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 11 november 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 februari 2020, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 15 april 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 15 april 2020. Bij brief, ingekomen op 29 april 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 december 2021 alwaar de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet (telefonisch) ter zitting verschenen. De uitspraak is nader bepaald op 28 januari 2022.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 10 januari 2018 van de kantonrechter te Utrecht is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 18 januari 2018 is het vonnis van 10 januari 2018 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 26 januari 2018 zijn executoriale derdenbeslagen onder de Belastingdienst en de ABN AMRO Bank ten laste van klager gelegd.

-           Op 31 januari 2018 is executoriaal derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klager gelegd.

-           Na ontvangst van het door klager summierlijk ingevulde inkomsten- en uitgavenformulier, hebben de gerechtsdeurwaarders klager bij e-mail van

8 februari 2018 medegedeeld dat de opdrachtgever niet akkoord gaat met het door klager gedane betalingsvoorstel.

-           Omdat betaling dan wel een nieuw ingevuld inkomsten en uitgavenformulier is uitgebleven en eerder gelegde beslagen geen doel hebben getroffen, hebben de gerechtsdeurwaarders executoriale derdenbeslagen gelegd onder de ING Bank N.V. en de Rabobank.

-           Bij brief van 16 maart 2018 heeft de advocaat van klager bezwaar gemaakt tegen de gelegde bankbeslagen en is verzocht het beslag onder de Rabobank op te heffen en de beslagkosten te crediteren. Hierop heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 bij e-mail van 20 maart 2018 gereageerd.

-           Bij e-mail van 24 maart 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders de advocaat van klager medegedeeld dat het beslag onder de Rabobank is opgeheven.

-           Eind mei 2018 heeft de Sociale Verzekeringsbank voor het eerst een bedrag aan de gerechtsdeurwaarders afgedragen.

-           Bij e-mail van 11 juni 2018 heeft de advocaat van klager verzocht het beslag onder de Sociale Verzekeringsbank op te heffen en de onder dit beslag gedane betalingen terug te storten. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 12 juni 2018 gereageerd.

-           Bij e-mail van 11 juli 2018 heeft de advocaat van klager verzocht om de beslagvrije voet (opnieuw) vast te stellen en tot herberekening van het af te dragen vakantiegeld over te gaan. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van 20 juli 2018 gereageerd.

-           Bij e-mail van 18 januari 2019 heeft de advocaat van klager medegedeeld dat hij opdracht heeft gekregen om een executie kort geding op te starten en heeft hij de gerechtsdeurwaarders de gelegenheid gegeven om te bevestigen dat het beslag onder de Sociale Verzekeringsbank onrechtmatig is geweest en de vakantietoeslag aan klager zal worden voldaan.

-           Bij e-mail van 28 januari 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders de advocaat van klager medegedeeld dat zij nog steeds niet alle gevraagde en benodigde bewijsstukken hebben ontvangen teneinde de juiste beslagvrije voet te kunnen herberekenen.

-           Bij e-mail van 6 maart 2019 heeft de advocaat van klager stukken aan de gerechtsdeurwaarder verzonden. Bij e-mail van 28 maart 2019 heeft hij zijn

e-mail van 6 maart 2019 gerappelleerd.

-           Bij e-mail van 5 april 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders nogmaals  verzocht om alle benodigde bewijsstukken. Hierop heeft de advocaat van klager bij e-mail van 11 april 2019 gereageerd.

-           Bij e-mail van 12 april 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders de advocaat van klager namens de opdrachtgever voorgesteld om de vakantiegelden te restitueren indien de maandelijkse afdrachten van de Sociale Verzekeringsbank blijven staan op basis van de huidige beslagvrije voet.

-           Bij e-mail van 15 april 2019 heeft de advocaat van klager medegedeeld dat klager akkoord is met het voorstel van de gerechtsdeurwaarders, mits zij kunnen toezeggen dat er verder geen pogingen meer zullen worden gedaan om beslag op zijn vakantiegeld dan wel zijn bankrekening te leggen.

-           Bij brief van 23 mei 2019 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht het vakantiegeld terug te betalen.

-           De gerechtsdeurwaarders hebben de brief van klager van 23 mei 2019 op

24 mei 2019 aan de opdrachtgever doorgezonden voor een reactie. De opdrachtgever heeft vervolgens een derde ingeschakeld voor advies, maar heeft nadien geen reactie gegeven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

  1. onrechtmatig beslag op zijn AOW-uitkering en vakantiegeld is gelegd;
  2. de gerechtsdeurwaarders weigeren de beslagvrije voet aan te passen;
  3. er mitrailleurbeslag is gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. 

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn worden, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt de voorzitter voorop dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Klager staat op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met zijn hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op zijn loon.

4.4 Ten aanzien van het beslag op het vakantiegeld overweegt de voorzitter als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3068) bepaald dat, indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld wordt opgebouwd steeds boven de beslagvrije voet uitkomt, de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel vatbaar is voor beslag. Dit is anders in de gevallen waarin het maandelijkse inkomen in die maanden steeds beneden de beslagvrije voet is gebleven of waarin de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het inkomen in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam. Het vakantiegeld is in de genoemde gevallen slechts vatbaar voor beslag voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Hierbij tellen ook de maanden mee waarin er nog geen beslag op het inkomen lag. Doorslaggevend is of er beslag op het inkomen rust in de maanden waarin de uitbetaling van het vakantiegeld plaatsvindt. Vaststaat dat er in de maanden waarin de betaling van het vakantiegeld plaatsvond beslag op het inkomen rustte en nu nog steeds rust. De gerechtsdeurwaarder heeft zich bij e-mail van 12 juni 2018 op het standpunt gesteld dat de beslagvrije voet is gehalveerd, omdat klager zijn inkomsten en de inkomsten van zijn partner niet heeft opgegeven. Op basis daarvan heeft de Sociale Verzekeringsbank terecht de vakantiegelden van klager afgedragen. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarders op dit klachtonderdeel niet worden verweten.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat voorop moet worden gesteld dat de hoogte van de beslagvrije voet geen kwestie is die ter beoordeling van de kamer staat. Dit is slechts anders als sprake is van evidente fouten of handelen tegen beter weten in. Hiervan is niet gebleken. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders klager en zijn advocaat meermalen hebben verzocht om benodigde bewijsstukken teneinde de juiste beslagvrije voet te kunnen herberekenen, maar nooit hebben ontvangen. Niet gezegd kan dan ook worden dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarders op 26 januari 2018 beslag onder de ABN AMRO Bank hebben gelegd. Omdat dit beslag en de beslagen onder de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank geen doel hebben getroffen, hebben de gerechtsdeurwaarders vervolgens begin maart 2018 beslag onder de ING Bank Nederland N.V. en Rabobank gelegd. Het beslag onder de Rabobank heeft doel getroffen voor minimaal € 343,36. Het beslag onder de ING Bank Nederland N.V. heeft geen doel getroffen in verband met een debetstand. De gerechtsdeurwaarders hebben slechts één bankbeslag in rekening gebracht. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van het leggen van “mitrailleurbeslag”.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager – samengevat – aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders, ondanks herhaalde verzoeken en hun wettelijke verplichting, de beslagvrije voet niet hebben aangepast. Daarnaast is de stelling dat klager het inkomen van zijn partner zou hebben verzwegen niet juist.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.