ECLI:NL:TGDKG:2022:119 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/700638 / DW RK 21/146 MdV/WdJ
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2022:119 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-06-2022 |
Datum publicatie: | 23-06-2022 |
Zaaknummer(s): | C/13/700638 / DW RK 21/146 MdV/WdJ |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Anders dan klagers stellen, hebben de gerechtsdeurwaarders wel inzicht gegeven in de opbouw van de vordering en hebben zij geen onjuiste specificatie verstrekt. Innen verbeurde dwangsom en ontruiming niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het proces-verbaal van ontruiming is niet binnen de wettelijke termijn van vier dagen aan klagers betekend. Dit klachtonderdeel is gegrond. Nu gerechtsdeurwaarder sub 2 niets van doen heeft gehad met dit klachtonderdeel, dient de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 ongegrond te worden verklaard. Maatregel van waarschuwing en veroordeling in proceskosten van klagers. Geen veroordeling in proceskosten kamer. *****UITSPRAAK IN HOGER BEROEP: 20 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1341, [Het hof:- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover het betreft de ongegrondheid van klachtonderdeel b. en de gegrondheid van klachtonderdeel d.;en, opnieuw beslissende:- verklaart klachtonderdeel b. gegrond ten aanzien van gerechtsdeurwaarder 1, voor zover het gaat over het niet binnen de wettelijke termijn opstellen en toezenden van het proces-verbaal van ontruiming aan klagers;- verklaart klachtonderdeel d. ongegrond;- veroordeelt gerechtsdeurwaarder 1 tot betaling aan klagers van € 50,- aan griffierecht binnen vier weken na vandaag;- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige. ]***** |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 22 juni 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/700638 / DW RK 21/146 MdV/WdJ ingesteld door:
1. [ ],
2. [ ],
wonende te [ ],
klagers,
tegen:
1. [ ],
toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [ ],
2. [ ],
toegevoegd-gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagden,
gemachtigde: [ ].
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 12 april 2021, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 16 en 21 april 2021, hebben klagers de klacht aangevuld. Bij verweerschrift, ingekomen op 25 mei 2021, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Klagers hebben de klacht aangevuld bij brief, ingekomen op
19 april 2022. Bij e-mail van 2 mei 2022 hebben de gerechtsdeurwaarders nadere stukken overgelegd. Hierop hebben klagers bij brief met bijlagen, ingekomen op
6 mei 2022 en e-mail met bijlagen, ingekomen op 8 mei 2022, gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 mei 2022 alwaar klagers, gerechtsdeurwaarder sub 1 en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 22 juni 2022.
2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
- Bij vonnis van 24 augustus 2016 van de rechtbank Den Haag, locatie Leiden, zijn klagers –samengevat– veroordeeld om binnen zeven dagen alle duiven én de volière uit de gehuurde woning te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag tot een maximum van € 7.500,-. Tevens zijn klagers veroordeeld om de gehuurde woning binnen veertien dagen te ontruimen indien € 7.500,- aan dwangsommen is verbeurd. Tot slot zijn klagers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de [ ] (hierna: [ ]).
- Op 16 september 2016 is de grosse van het vonnis van 24 augustus 2016 aan klagers betekend waarin bevel is gedaan om de duiven uit de gehuurde woning te verwijderen.
- Bij vonnis van 15 februari 2017 van de rechtbank Den Haag, locatie Leiden, zijn de vorderingen van klagers (dat zij de duiven en de volière alsnog mochten houden) afgewezen en zijn klagers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [ ].
- Bij arrest van 30 april 2019 van het gerechtshof Den Haag is het vonnis van 15 februari 2017 bekrachtigd en zijn klagers veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [ ].
- Op 31 juli 2019 heeft een toegevoegd-gerechtsdeurwaarder van het gerechtsdeurwaarderskantoor van beklaagden de gerechtelijke ontruiming van de woning op 7 augustus 2019 aan klagers aangezegd.
- Bij uitspraak van 19 november 2019 van de rechtbank Den Haag is de tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 augustus 2016 opgeschort totdat
€ 7.500,- aan dwangsommen is verbeurd.
- Bij exploot van 6 december 2019 zijn aan klagers de uitspraak van
19 november 2019, het arrest van 30 april 2019, het vonnis van 15 februari 2017 en het vonnis van 24 augustus 2016 betekend met bevel om binnen zeven dagen alle duiven en de volière uit de gehuurde woning te verwijderen met aanzegging dat bij het niet voldoen aan het bevel een dwangsom zal worden verbeurd van € 250,- per dag, met een maximum van € 7.500,-.
- Bij exploot van 28 april 2020 is aan klagers bevel gedaan om binnen twee dagen de geldsom van € 7.500,- aan verbeurde dwangsommen te voldoen, met aanzegging dat bij het niet voldoen aan het bevel de gehuurde woning van klager zal worden ontruimd.
- Bij exploot van 18 mei 2020 is aan klagers het bevel gedaan om binnen veertien dagen aan de inhoud van de op 6 december 2019 betekende titels te voldoen, met aanzegging dat bij het niet voldoen aan het bevel zal worden overgegaan tot ontruiming van de woning van klagers.
- Op 9 juni 2020 is klagers de gerechtelijke ontruiming aangezegd.
- Op 17 juni 2020 is de woning van klagers door gerechtsdeurwaarder sub 1 ontruimd.
- Bij e-mail van 29 juni 2020 hebben klagers aan het gerechtsdeurwaarders-kantoor medegedeeld dat zij nog geen proces-verbaal hebben ontvangen.
- Bij e-mail van 20 juli 2020 hebben klagers het gerechtsdeurwaarderskantoor een herinnering gestuurd en hebben zij verzocht om teruggave van vier roerende zaken.
- Op 22 juli 2020 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het proces-verbaal per post naar klagers gestuurd.
- Bij e-mail van 10 augustus 2020 hebben klagers een herinnering gestuurd dat de gerechtsdeurwaarders nog niet hebben gereageerd op het teruggaveverzoek van 20 juli 2020. Hierop is bij e-mail van 13 augustus 2020 gereageerd.
- Op 25 maart 2021 heeft mevrouw [ ] namens klagers contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarders en heeft zij verzocht om een vorderingsspecificatie. Deze is naar haar toegestuurd.
3. De klacht
Klagers beklagen zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:
a: onterecht de gehuurde woning hebben ontruimd;
b: het bepaalde in de Algemene Wet op het Binnentreden niet hebben nageleefd;
c: voor een tweede maal een onterechte en reeds betaalde vordering trachten te innen;
d: niet hebben gereageerd op e-mailberichten;
e: geen inzicht geven in de opbouw van de vordering en een onjuiste
vorderingsspecificatie hebben toegestuurd.
4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.
5. De beoordeling van de klacht
5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.
5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat uit de overgelegde
producties blijkt dat de aanzegging van 31 juli 2019 onjuist was. Gebleken is
dat klagers de duiven na het vonnis van 24 augustus 2016 hebben verwijderd en er
met [ ] is afgesproken dat zij de volière nog niet hoefden te verwijderen totdat
in de bodemprocedure vonnis zou zijn gewezen. Nadat in de bodemprocedure vonnis
is gewezen, heeft [ ] nagelaten om klagers eerst te sommeren om de volière te
verwijderen. Daardoor was de aanzegging van 31 juli 2019 onterecht. De aanzegging
is echter door een collega van de gerechtsdeurwaarders gedaan. Klagers kunnen dit
de gerechtsdeurwaarders niet verwijten. Vervolgens is op 19 november 2019 de
tenuitvoerlegging van het vonnis van 24 augustus 2016 opgeschort totdat klagers zijn
gesommeerd om de volière te verwijderen én er € 7.500,- aan dwangsommen is
verbeurd. Bij exploot van 6 december 2019 zijn klagers gesommeerd om de volière
te verwijderen. Nadien hebben zij nagelaten [ ] toegang te verlenen tot de tuin
waardoor [ ] niet kon controleren of de volière was verwijderd. Hierdoor is
van 14 december 2019 tot en met 1 januari 2020 € 7.500,- aan dwangsommen
verbeurd waardoor klagers ingevolge het vonnis van 24 augustus 2016 de woning
moesten ontruimen. Gelet op het feit dat € 7.500,- verbeurd is, is de aanzegging van
de gerechtelijke ontruiming van 9 juni 2020 niet onterecht en is de woningontruiming
op 17 juni 2020 ook niet onrechtmatig. Voor zover klagers stellen dat zij niet op de
hoogte zijn gebracht van de voorgenomen ontruiming, overweegt de kamer dat de
exploten van 6 december 2019, 28 april 2020, 18 mei 2020 aan klagers zijn betekend
op de in artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze
door achterlating van de exploten in een gesloten envelop op het adres van klagers
zoals dit in de Basisregistratie Personen (BRP) stond geregistreerd. Ook de
aanzegging van de gerechtelijke ontruiming is naar het BRP-adres van klagers
verzonden. Dat zij -zoals ter zitting aangegeven- feitelijk niet meer op dat adres
woonachtig waren maakt niet dat de exploten en brieven niet op dit adres
achtergelaten mochten worden. Het kan de gerechtsdeurwaarders niet worden
verweten dat klagers de exploten en brieven niet hebben gezien. Naar het oordeel van
de kamer is dit klachtonderdeel ongegrond.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. Een gerechtsdeurwaarder die beschikt over een executoriale titel heeft op grond van artikel 444 lid 1 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering ter inbeslagname toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Op grond van het derde lid zijn bij het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner de artikelen 10 en 11 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) van toepassing. Niet gebleken is van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel in dit opzicht.
5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat uit het
verweerschrift en de overgelegde producties volgt dat, anders dan klagers stellen, de
vordering in het dossier 141905721 en de geldsom ad € 7.500,- aan verbeurde
dwangsommen nog niet is voldaan. Dat de gerechtsdeurwaarders deze vorderingen
willen innen, is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klagers op grond van
artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen hiervoor instaan.
Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van
klagers. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken zodat dit
klachtonderdeel naar het oordeel van de kamer ongegrond is.
5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer als volgt. Niet betwist is dat gerechtsdeurwaarder sub 1 het proces-verbaal van ontruiming niet binnen de wettelijke termijn van vier dagen op de voet van artikel 11.2 Awbi aan klagers heeft betekend. Ter zitting heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 verklaard dat hij het proces-verbaal van ontruiming pas op 21 juli 2020 heeft opgemaakt en vervolgens op 22 juli 2020 aan klagers heeft verzonden, terwijl klagers hier reeds op 19 juni 2020 en op
29 juni 2020 om hadden verzocht. De uitleg van gerechtsdeurwaarder sub 1 ter zitting dat werd gewacht op de facturen van bij de ontruiming betrokken derden alvorens het proces-verbaal van ontruiming op te stellen, kan hem niet baten. Op grond van artikel 9 lid 3 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders wordt een laat ontvangen factuur later aan het exploot gehecht en aan de schuldenaar toegezonden. Het proces-verbaal zelf had dus eerder opgemaakt en toegezonden moeten worden. Klagers hebben deze klacht terecht voorgesteld.
5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer als volgt. Anders dan
klagers stellen, hebben de gerechtsdeurwaarders wel inzicht gegeven in de opbouw
van vordering in het dossier 141905721 en hebben zij geen onjuiste specificatie
verstrekt. Uit het exploot van 13 april 2021 en de toegestuurde kostenspecificatie
volgt uit welke kosten de vordering thans is opgebouwd alsmede de verbeurde
dwangsommen. Verder blijkt uit het door klagers overgelegde bankafschrift en het
verweerschrift dat de betaling van € 62,20 is gedaan in het dossier 141907176. Dat
dossier had betrekking op een ter incasso gegeven huurachterstand en is in juli 2020
gesloten. Het is derhalve juist dat deze betaling niet op de specificatie betreffende het
dossier 141905721 staat. Naar het oordeel van de kamer is dit klachtonderdeel
ongegrond.
5.7 De kamer verklaart klachtonderdeel d gegrond en zal gerechtsdeurwaarder sub 1 hiervoor de maatregel van waarschuwing opleggen. Nu gerechtsdeurwaarder sub 2 niets van doen heeft gehad met dit klachtonderdeel, dient de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 ongegrond te worden verklaard.
5.8 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de opgelegde maatregel een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van gerechtsdeurwaarder sub 1, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat gerechtsdeurwaarder sub 1 de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.
5.9 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat gerechtsdeurwaarder sub 1 op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klagers betaalde griffierecht (€ 50,-) aan hen dient te vergoeden. Ook dient gerechtsdeurwaarder sub 1 aan klagers de forfaitaire proceskosten te vergoeden. Voor klagers worden die vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,-.
5.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart klachtonderdeel d gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt gerechtsdeurwaarder sub 1 ten aanzien van klachtonderdeel d de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 het door klagers betaalde griffierecht ad
€ 50,- vergoedt na onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 1 in de proceskosten van klagers, te begroten op € 50,-, te betalen na onherroepelijk worden van deze beslissing.
Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. C.W.D. Bom en
mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.