ECLI:NL:TGDKG:2022:116 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/712686 / DW RK 22/26 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:116
Datum uitspraak: 01-06-2022
Datum publicatie: 01-06-2022
Zaaknummer(s): C/13/712686 / DW RK 22/26 LvB/WdJ
Onderwerp: KBvG
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De (gedefungeerd) gerechtsdeurwaarder heeft niet voldoende PE-punten behaald over de periode 2019-2020. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd op het aanbod van de KBvG om aan te tonen dat hij in de betreffende periode cursussen in het kader van zijn nieuwe betrekking heeft gevolgd die eventueel meegenomen kunnen worden bij de opleidingspunten. Klacht gegrond, maatregel van berisping opgelegd, boete € 1.200,- en veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 juni 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/712686 / DW RK 22/26 LvB/WdJ ingesteld door:

Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) ,

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde: [  ],

tegen:

[  ],

voormalig toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2022, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 februari 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 april 2022 alwaar de gemachtigde van klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 1 juni 2022.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-     Bij e-mails van 28 juli 2021 en 11 augustus 2021 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een PE-overzicht toegezonden, waaruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder in het tijdvak 2019-2020 te weinig PE-punten heeft behaald.

-     Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 2 september 2021 gereageerd.

-     Bij e-mails van 16 december 2021 en 12 januari 2022 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder, bij wijze van alternatief voor de PE-punten, gevraagd of de gerechtsdeurwaarder in de periode tot 1 april 2021 cursussen in het kader van zijn nieuwe betrekking bij de Belastingdienst heeft gevolgd, die in belangrijke mate juridisch en/of anderszins vakinhoudelijk relevant zijn en die minimaal zes uur in beslag hebben genomen. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd.

3. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder zich niet te hebben gehouden aan de uit de Verordening voortvloeiende verplichting om de benodigde aantal PE-punten voor het tijdvak 2019-2020 te behalen. 

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht niet weersproken, maar heeft wel de omstandigheden belicht waaronder de tekortkoming heeft plaatsgevonden. Voor zover van belang wordt hierna op zijn reactie ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Uit artikel 5 lid 1 van de Verordening Beroepsstage & Permanente educatie

KBvG (hierna: Verordening) volgt dat ieder lid van de KBvG verplicht is zich

zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het

gebied van het ondernemerschap van de gerechtsdeurwaarder, op het gebied van

juridische dienstverlening en op alle overige gebieden die de vakbekwaamheid

kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een

goede beroepsuitoefening. Aan de in voornoemd artikel 5 neergelegde verplichting is

voldaan als een lid binnen een tijdvak een door het bestuur van de KBvG vast te

stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald (artikel 6 Verordening). In dit

geval betreft het tijdvak 2019-2020, waarin de (beklaagde) gerechtsdeurwaarder

minimaal dertig opleidingspunten diende te behalen.

5.3 Omdat de gerechtsdeurwaarder is gedefungeerd per 31 januari 2020 zijn de te

behalen punten, op grond van artikel 10 lid 4 van het Reglement Beroepsstage &

Permanente educatie KBvG, naar rato berekend. Het voor de gerechtsdeurwaarder te

behalen punten is daardoor op zestien gesteld.

5.4 Uit de door partijen overgelegde stukken is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder over de periode 2019-2020 zes opleidingspunten te weinig heeft behaald. De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan zijn wettelijke verplichting. De kamer acht de klacht daarom gegrond.

5.5 Aan de orde is vervolgens de vraag of aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel dient te worden opgelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen financieel voordeel heeft gehad ten opzichte van andere gerechtsdeurwaarders die wel opleidingskosten hebben moeten maken, omdat hij die tijd heeft besteed aan managementtaken voor zijn toenmalige werkgever. De gerechtsdeurwaarder heeft in september 2019 besloten een andere functie te zoeken en daarop te solliciteren. Doordat deze functie uiteindelijk niet (geheel) in dezelfde branche ligt, heeft de gerechtsdeurwaarder aansluitend geen PE-punten meer behaald. De werksituatie van de gerechtsdeurwaarder was gericht op overdracht van kennis en niet op het alsnog volgen van een opleiding voor een functie die de gerechtsdeurwaarder niet meer zou gaan beoefenen. De gerechtsdeurwaarder heeft tevens aangevoerd dat hij in zijn carrière als gerechtsdeurwaarder periodiek steeds beduidend meer PE-punten heeft behaald dan benodigd was. De gerechtsdeurwaarder stelt dat het dan ook niet zijn insteek is geweest om zich aan zijn verplichting te onttrekken.

5.6 De kamer stelt vast dat klaagster de gerechtsdeurwaarder bij e-mails van

16 december 2021 en 12 januari 2022 in de gelegenheid heeft gesteld aan te tonen dat hij in de periode tot 1 april 2021 cursussen in het kader van zijn nieuwe betrekking heeft gevolgd, die in belangrijke mate juridisch en/of anderszins vakinhoudelijk relevant zijn en die minimaal zes uur in beslag hebben genomen, teneinde die cursussen mee te kunnen nemen bij de opleidingspunten. De gerechtsdeurwaarder heeft hierop niet gereageerd.

5.7 In hetgeen de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd ziet de kamer geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke maatregelen. Dit geldt te meer nu de gerechtsdeurwaarder de mogelijkheid is geboden om andere cursussen in het kader van zijn nieuwe betrekking mee te tellen, maar hij daaraan geen gehoor heeft gegeven. De kamer gaat daarom over tot het opleggen van de maatregel van berisping. Ingegeven door vaste jurisprudentie op dit punt, waaronder de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS: 2008:BF2209, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een boete van € 200,00 per niet behaalde punt opleggen. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet, in samenhang met de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de kosten van de procedure, die worden begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,00.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een geldboete ter hoogte van

€ 1.200,00 op, met aanzegging dat de kamer de ex artikel 43 lid 5 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen;

  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,00, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarder te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.