ECLI:NL:TGDKG:2022:115 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/701787 / DW RK 21/181 LvB/WdJ

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2022:115
Datum uitspraak: 01-06-2022
Datum publicatie: 01-06-2022
Zaaknummer(s): C/13/701787 / DW RK 21/181 LvB/WdJ
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarders hebben vonnissen geëxecuteerd voor de bruto bedragen zoals deze in het vonnis vermeld staan, zonder hierbij aan te geven dat het om de bruto bedragen gaat. Met het leggen van beslagen op twee auto’s is niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Klacht gedeeltelijk gegrond, maatregel van waarschuwing opgelegd, geen veroordeling proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 juni 2022 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/701787 / DW RK 21/181 LvB/WdJ ingesteld door:

[  ], vertegenwoordigd door bestuurder [  ],

gevestigd te [  ],

klaagster,

gemachtigde: [  ],

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 7 mei 2021, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 25 augustus 2021, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 april 2022 alwaar klaagster met haar gemachtigde en gerechtsdeurwaarder sub 2 zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op 1 juni 2022.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de kantonrechter te [  ] van 2 maart 2021 is klaagster onder meer veroordeeld tot betaling van het brutoloon vanaf 1 oktober 2020 tot 1 mei 2021 aan [  ] (hierna: [  ]).

-           Bij vonnis van de kantonrechter te [  ] van 2 maart 2021 is klaagster onder meer veroordeeld tot betaling van het brutoloon vanaf 1 oktober 2020 tot 1 mei 2021 aan [  ] (hierna: [  ]).

-           Bij separate exploten van 19 maart 2021 zijn de vonnissen van 2 maart 2021 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 19 maart 2021 zijn op verzoeken van [  ] en [  ] executoriale derdenbeslagen gelegd onder de Rabobank ten laste van klaagster.

-           Op 9 april 2021 zijn op verzoeken van [ ] en [  ] beslagen gelegd op twee auto’s van klaagster, te weten een Mazda type Mazda3 en een Volvo type V40. Bij exploten van 13 april 2021 zijn de processen-verbaal van de  gelegde beslagen aan klaagster betekend met aanzegging van de openbare verkoop van de auto’s tegen 21 mei 2021.

-           Op 28 april 2021 is aan klaagster een tweetal overzichten verstrekt van de totaal verschuldigde bedragen.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a: bruto loon bedragen vorderen in plaats van het netto loon;

b: ten onrechte extra kosten maken, terwijl de vorderingen door de bankbeslagen reeds waren voldaan;

c: weigeren het gelegde bankbeslag op te heffen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 De klacht is gericht tegen twee met naam genoemde gerechtsdeurwaarders. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarders te worden afgehandeld als zijnde tegen hen gericht. De in aanhef genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a hebben de gerechtsdeurwaarders de vonnissen van 2 maart 2021 geëxecuteerd voor de bruto bedragen zoals deze in het vonnis vermeld staan, zonder hierbij aan te geven dat het om de bruto bedragen gaat. De kamer overweegt dat weliswaar bevel kan worden gedaan voor betaling van de bruto bedragen indien de gerechtsdeurwaarder niet beschikt over de voor de berekening van de netto te betalen bedragen informatie, maar dat dit wel duidelijk op de exploten had moeten worden vermeld. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft dit ter zitting ook erkend. De kamer overweegt dat er op dit onderdeel niet duidelijk met klaagster is gecommuniceerd.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat ten tijde van de beslaglegging op de auto’s van klaagster op

9 april 2021 nog een verschuldigd bruto bedrag conform de beschikking openstond van € 46.000,-. Eerst op 5 mei 2021 heeft klaagster de loonspecificaties aan de gerechtsdeurwaarders verstrekt en werden de gerechtsdeurwaarders bekend met de netto loonbedragen. De gerechtsdeurwaarders hebben met het leggen van de beslagen op de twee auto’s van klaagster op 9 april 2021 dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Niet gebleken dan wel met stukken is aangetoond dat sprake is van extra gemaakte kosten.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat uit het verweerschrift blijkt dat de beslagen, nadat het restant van het totaal verschuldigde bedrag op 11 mei 2021 was voldaan, direct zijn opgeheven en uit het kentekenregister zijn uitgeschreven. Er was voor de gerechtsdeurwaarders geen aanleiding om de beslagen eerder op te heffen.

5.6  De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.

5.7 Wanneer een klacht gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd. Op grond van deze richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel worden de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarders de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

5.8 Nu de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet het door klaagster betaalde griffierecht ad € 50,- aan haar dient te vergoeden.

5.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdeel a gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarders voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarders het door klaagster betaalde griffierecht ad

€ 50,- aan klaagster vergoeden, nadat de beslissing onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. C.W.D. Bom en J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.